Bespreking “Imperium” Christian Kracht

Zeer positieve recensie “Imperium”, roman van Christian Kracht; literatuur met Duits-kolonialisme als themathiek.

De Zwitser Christan Kracht plaatst zich met Imperium bovenaan de lijst van Europese schrijvers: vertelgenot en taalvreugde omarmen elkaar in deze roman over de eerste proto-hippie-kolonie in Duits Oost-Indië.  

Maar weinig mensen weten dat het Nederlandse Koninkrijk en het Duitse Keizerrijk niet alleen in Europa, maar ook in de Oost buren waren en wel in Papoea-Nieuw-Guinea. Daar lag  in de Bismarck-Archipel het twee kilometer lange eilandje ‘Kabakon’, waar op een dag in 1902 August Engelhardt een kokosplantage begint. Uit Kakabon wil hij de zegeningen van deze heilsnoot verspreiden en zo bereiken Australië en Europa Engelhardts brochures over het uitgeroepen ‘kokovorisme’.

Deze door Engelhardt bedachte levenshouding, godsdienst welbeschouwd, behelst niet alleen een algehele onthouding van dierlijke producten en alcohol, maar prijst de kokosnoot aan als enige voedselbron, ja als de enig ware levensbron! Op grond van een paar obscure hindoeïstische geschriften meent Engelhardt dat ‘de mens het dierlijke evenbeeld van god is en de kokosnoot het plantaardige evenbeeld van de mens’. Er is immers geen andere vrucht die zo sterk op een behaarde mensenschedel lijkt en aldus wordt iedereen die zich louter met kokosnoten voedt godgelijk; hij drinkt zogezegd uit dé theosofische graal. Overigens is de ware kokovorist ook nudist.

Eclectisch kolonialisme
Dat het medisch gezien niet zo goed afloopt met mensen die alleen kokosnoten eten, behoeft tegenwoordig geen betoog. Een verkondiging van een eclectische, syncretische, proto-socialistische levenswandel met verering van de kokosnoot heeft waarschijnlijk nu dan ook geen succes meer. De afgelopen 110 jaar is niet alleen de schaal-van-vijf ontworpen, maar ook vele maatschappijvormen. ; hopelijk is de mens nu iets wijzer. Toen, in het fin-de-siècle was het allemaal onontgonnen wetenschap. Een vergelijking met het experiment Walden van Frederik van Eeden ligt dan voor de hand: net als Engelhardt wilde ook Van Eeden een kolonie opbouwen, waarin er geen geld bestaat, waarin de volgelingen autonoom zijn en waar uiteindelijk de nieuwe, betere mens opstaat.

Kracht slaagt er in om dit fragiele en wonderlijke scharnierpunt tussen nieuwe en oude inzichten te toonzetten, waarin nog een nieuwe godsdienst op basis van de kokosnoot uitgeroepen kon worden. Het is deze geestelijke cultuur, deze atmosfeer van vóór de wereldoorlogen, als het Duitse Keizerrijk, zich afficherend met zijn eeuwenoude feodale voorlopers, in moderne stoomvaart nieuwe koloniën inricht in gebieden waar andere Europese landen allang hun vlag geplant hebben. Een plek in de zon voor het moderne keizerrijk! Ein Platz an der Sonne! Nog even flikkert Duits Papoea-Nieuw-Guinea, deze onbeduidende kruimel naast Nederlandsch-Indië, op als een hippie-kolonie, totdat de autoriteiten er een eind aan maken. August Engelhardt sterft ‘in het echt’ na de Eerste Wereldoorlog, berooid en ziek op een onbekende plaats. In de roman gloort nog een vergezicht – over een nieuw imperium, een Amerikaans imperium.

Lyrisch en geestig anti-totalitarismeschrift
Kracht herschept het verleden: het historische kerngegeven van Kabakon vat hij in kundig gecomponeerde zijverhalen met sprekende karakters – het had zo kunnen zijn. Krachts stijl kenmerkt zich door een buitengewoon groot en lyrisch idioom, ook voor Duitse begrippen, en toch blijft hij elegant, in geestige bijgedachten en ironische observaties. In die zin scheert hij langs Thomas Mann; Kracht zelf grapt in het literaire programma Druckfrisch dat Erich Kästner in hem gevaren was. Een voorbeeld, waarin Kracht Engelhardts meditatievermogen schetst:

In einem Hohlraum des Selbst versinkend, erlaubte ihm das Saugen am Daumen, die Umwelt beinahe lückenlos auszublenden, ja, sich derart in sich selbst zurückzuziehen, daß jegliche an den Gestaden seinen Bewußtseins anbrandende Irritation von ihm abgehalten wurde wie eine gefräßige Motte durch ein besonders fein gewebtes Mückennetz. *

Vlak nadat de roman in Duitsland gepresenteerd was, schreef een criticus dat het een lofzang was op het totalitarisme. Met de vuilste wil van de wereld is dat er niet van te maken. Waarschijnlijk had de man het boek niet uitgelezen, want het is juist het tegenovergestelde van een lofzang op totalitarisme of een verheerlijking van kolonialisme. Zo wordt het antisemitisme bekritiseerd, zo faalt de techniek van westerse stoomvaartwereld in het geweld van de natuur en de wereldoorlogen, uit welker chloorgasdampen een nieuwe wereldorde met een nieuw imperium opstaat. Uiteindelijk blijken de oorspronkelijke bewoners van Kabakon, leden van een Papoea-stam, het wijst: zij brengen het er levend van af. Zij deden al niet mee met de fratsen van het kokovorisme.

De uiterst geslaagde vertelling is niet louter schoonschrijverij over een aandoenlijk experiment met kokosnoten: dit is ook duiding en uitleg van en kritiek op de esoterische cultuurgeest van die dagen, die langzaam op drift raakt en voedingsbodem wordt voor die ene, overbekende ‘hakenkruiser van het Duitse volk die tot in het onverdraaglijke groot kon worden’.

Als er nu nog geen Nederlandse uitgever wakker is geworden voor een vertaling – een Engelse is al in de maak – dan moet hij het nu worden: Kracht vermaakt en ontroert en verdient het om gelezen te worden achter de dijken: het Nederlandse en Duitse taalgebied waren én zijn buren, ook in Insulinde.

———————————————————————————————————

August Engelhardt, Kabakon, 1911. (foto: publiek domein)

*vertaling:

In een holle ruimte van het eigen ik afzinkend, verschafte het duimzuigen hem de mogelijkheid om bijna naadloos de buitenwereld te doen verstommen, ja, hij kon zich zo goed in het eigen ik terugtrekken dat elke irritatie die aan de oevergronden van zijn bewustzijn de kop opstak, afgeslagen werd, zoals een uitzonderlijk fijn gewoven klamboe gulzige motten tegenhoudt.

————————————————————————–

Bibliografische gegevens: 

Auteur: Christian Kracht
Uitgever: Kiepenheuer & Witsch
Prijs binnen Duitsland: € 18,99
Aantal bladzijden: 256
ISBN: 9783462041316

Deze recensie is verschenen op http://www.8weekly.nl/artikel/10154/christian-kracht-imperium-het-kokovorisme.html.

 

De Immortellen van Piet Paaltjens

Voordracht van de Immortellen van Piet Paaltjens alias François Haverschmidt

De Immortellen, de onsterfelijke bloemen van François Haverschmidt alias Piet Paaltjens, zijn een klein hoogtepunt in de Nederlandse, Leidse, academische romantiek van juveniele hand: het alias van de twintiger schrijft wat het moet schrijven, wankelend tussen verdriet en vermaak.

De klassieke scholing laat zich zien in de onderbroken benummering der Immortellen: er ontbreekt nogal wat! Paaltjens heeft, voor zover bekend, maar tien onsterfelijke bloempjes geopenbaard, doch zij tellen tot honderd.

Net als Catullus’ Carmina slaan Paaltjens Immortellen opzettelijk een groot aantal versnummers over, waardoor het lijkt of er een veel groter, nog ongekend corpus bestaat. Of misschien is deze kleine verzenoogst pas binnengehaald na een heel groot aantal worstelende pennenproeven, wat niet langer aanmatigend, maar eerder beschroomd en beteuterd overkomt.

En dat is het hart der Immortellen: spot, spleen, weltschmerz, verloren liefde, verloren vriendschap – een partijtje luddevuhduh overgoten met witte port en afgeblust met een grogje.

Toch wordt “de bleeke jongling met de veel te blauwe oogen” nooit de decadent die de dood met extase zoekt: Paaltjens toont zich in zijn Immortellen niet als een aan opium verslaafde, te modieus geklede doodzoeker die zijn tijd verbeidt in hoerenkotten.

Hij tooit  zich met bedroefde toorn jegens de wereld, welker smerige baan men eerst ook dan pas ontdekt, als men ouder dan twintig is, in het bijzonder als men het studentenleven vaarwel moet zeggen om te gaan preken in Schiedam.

Maar eerst, voordat de worgengel het levenseinde blaast, heb ik de Immortellen ingesproken op het wereldwilde web. Dat had nog niemand gedaan en dat is bijzonder vreemd. Natuurlijk zijn er mensen die het anders of beter willen en zij mogen in mijn poging hun uitnodiging vinden om zelf het opnameapparaat ter hand te nemen. Men klikke hier!: https://www.youtube.com/watch?v=A76dX3uARfU

Wie is die rode smiling lady?

The Golden Earring, When the lady smiles: of de non of de rode dame verkracht wordt, hangt af van het gevolgde vertelperspectief: het auctoriale of personale.

Twee lezers van mijn vorig postje (een dame en een heer, onafhankelijk van elkaar) over de clip bij “When the lady smiles” lazen scherp en schreven mij, dat ik ernaast zat en dat er wél degelijk een non in de metro verkracht wordt. Er is in de clip namelijk sprake van een gedaanteverandering! De eerste, de oorspronkelijke (misschien wel “de echte”?!) non verandert in een roodharige, terugzoenende non. Op grond van deze gedaantewisseling zou dús non nr. 1 verkracht zijn. Die interpretatie ligt voor de hand, maar ik denk nog steeds dat na visuele en textuele analyse van “When the Lady smiles” én na invulling van het juridische begrip verkrachting, i.e. binnendringen van het lichaam eens anderen tegen diens wil, de vraag blijft, óf er een non verkracht wordt.

Toen ik twee jaar terug zo vluchtig, ja toe- gegeven! slordig, schreef, “Wat ziet de kijker?”, ging ik uit van de personale vertel- instantie van de hoofdfiguur op dat moment: de kijker ziét de, althans “een”, non in rode bh terugzoenen.

Alleen, deze terugzoenende non bestaat alleen in het vertelperspectief van de obsessief verliefde, de man die later “behandeld” wordt. In diens personale vertelperspectief zoent non nr. 2 alias “De Rode Dame” heftig terug.

Máár, en dat had ik onder het vloerkleedje geschoven, de kijker kan uit het auctoriale perspectief afleiden, dat buiten het enge blikveld van de zoenende psychopaat non nr. 1. iets sociaal onfraais overkomt. Dat leidt de kijker af uit de reacties van de metro-reizigers: de zoener wordt weggetrokken en krijgt het kaartje van een psychiater.

Maar wát er nou precies “in het echt” buiten het psychopatenblikveld gebeurt, blijft verborgen, omdat de auctoriale vertellijn op dat moment afbreekt. Daarom is die clip ook zo goed! Je wordt gedwongen om méé te gaan in de weergave van de psychopaat: ik zoen met De Rode Dame! Maar is dat zo?

Als non nr. 2 alias De Rode Dame al “echt” bestaat, betekent het dan ook dat non nr. 1 tegen haar wil in is gezoend en daarmee “verkracht”? Dat is en blijft de vraag: van psychopaten valt doorgaans weinig objectiviteit in waarneming of weergave te verwachten.

Ik kan niet anders dan uitgaan van gekleurde belevenissen: ik weet niet wat er “echt” gebeurt met non nr. 1: misschien rukte de psychopaat alleen maar aan het habijt, trachtte hij haar te zoenen, gilde non nr. 1 en reageerde het publiek dáárop al verontwaardigd. Ik weet het niet: de muziekvideo vertelt daar niets over. Dit geldt mutatis mutandis voor de secretaresse: wij weten niet, wát er echt in de lift gebeurt. (Zag u trouwens Huub Stapel uit “De Lift” voorbijkomen?) Wij zien wel dat zij door elkaar geschud wordt, dát zou met enige zin voor juridische exegese te kwalificeren zijn voor aanranding; voor “verkrachting” volstaat het zeker niet. Is de secretaresse tegen haar wil in gezoend? Is de daad volvoerd? Ik weet het niet. Het blijft de vraag: de muziekvideo vertelt daar niets over.

Waarom wordt de psychopaat, de potloodventer-in-regenjas, veroordeeld tot dwangverpleging en niét tot de gevangenis? Dat is simpel: hij wil geen onwillige nonnen of secretaressen zoenen, hij wil “De Rode Dame” zoenen! Dat is een groot verschil met verkrachters: de opzet om de non of de secretaresse schade toe te brengen ontbreekt, sterker nóg, hij ziét alleen “De Rode Dame”, die hij wil zoenen. Zijn vermogen om te zien is letterlijk gestoord: hij ziet, wat hij wenst te zien.

De psychopaat is daarmee juridisch gezien niet-toerekeningsvatbaar; hij wordt tot dwangverpleging veroordeeld. Is daarmee ook de daad “aanranding” tenminste niet voltrokken? Ja, dat het lijkt zo te zijn, maar de kijker weet dat niet precies: hij hoort de rechterlijke uitspraak niet. En tussen grote haken, die rechters worden ook niet al te fris afgeschilderd! In elk geval, de patiënt wordt van alle rechtsvervolging ontslagen en overgeleverd aan een sjofele professor neurologie, typje blij-dat-ik-snij, die een fraai anatomisch theater bouwt.

Neem ik het hier op voor psychopatische potloodventers met een voorkeur voor madonna-gelijke Rode Dames? Neen. Ik wantrouw alleen hun weergave van de werkelijkheid en kan als kijker van het filmpje alleen afgaan op wat ik te horen en te zien krijg uit het auctoriale standpunt, wat nu eenmaal momenten oningevuld en daarmee vragen open laat.

De tekst van “When the Lady smiles” brengt ons niet heel veel verder met de verkrachtings- vraag. Wel is duidelijk dat de man tenminste in zijn eigen hoofd opgesloten zit: “When the walls no longer shout back at me.”

Is De Rode Dame een slachtoffer? Nou, in de tekst leidt zij ook: “When the lady smiles / She holds me in her hand / As a matter of fact, she could always let me down.“  Zij immers “is leading the way.”Alleen, en dit is het probleem, de tekst is louter geschreven uit het perspectief van de obsessief verliefde.

Als ik alleen luister naar de tekst, kan de hoofdfiguur wel een student zijn, die vol hoop en jenever tegen beter weten in thuiskomt, na een avondje met zijn rode dame. De tekst heeft het niet over nonnen of secretaressen; er is maar één geadoreerde. In de tekst sec komt de verliefde naar voren als iemand die wij allemaal wel eens tegenkomen: een hopeloos verliefde snoeshaan. En vrienden hadden hem (Is hij een hij? Ook dat blijkt niet uit de tekst) nog zo gezegd dat ze “a fallen angel” was.

Ach ja, het is erg. Jongens en mannen kunnen heel erg verliefd worden. Dat weet ik trouwens zeker, en dat buitentekstueel.

Over de kwestie zie men ook het Volkskrantartikel “Clinton graaft eigen graf”: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/884074/2008/01/29/Clinton-graaft-eigen-graf-met-lied-Golden-Earring.dhtml

The Golden Earring’s Smiling Lady

Was u de rode bh ontgaan? When the lady smiles, geen verkrachting, Twitter versus e-mail, Hillary Clinton, NRC, Metro, schutblaadjes, eros versus thanatos.

Eind januari 2008 berichtten verschillende media, naar aanleiding van een onoplettend mailtje van NRC-journalist Jeroen van Bergeijk, dat Hillary Clinton in haar campagne het lied “When the Lady smiles” van de Golden Earring gebruikt had, klaarblijkelijk niet wetende dat “hierin een non verkracht wordt”, zo het NRC-bericht.

Zulk nieuws reist nu nooit meer per e-mail, electronische post, maar per tweet, “Twitter-bericht”; het is opmerkelijk hoe groot de slagkracht van een gerucht in een bepaald medium verandert, in drie jaar tijds.

 

 

 

 

 

 

 

Destijds heb ik met het volgende open briefje aan de opsteller van het berichtje, dhr. Van Bergeijk, betoogd dat de smiling lady niet verkracht wordt. Anno 2011 gaat het om de verbazing over de vluchtigheid van nieuwsgaring uit een bepaalde bron (hier: één e-mail); een verbazing die evenredig groeit met de hype-gevoeligheid van geachte journalistieke kanalen.

En ja, bijgevolg moet Hillary Clintons campagneleiding een groter artistiek invoelingsvermogen gehad hebben dan schutblaadjes als Dag of Metro, de papieren wegwerpkrantjes die toentertijd opgeld deden, maar dat wisten wij. Ik post dit bericht opnieuw, niet alleen vanwege bovenstaande observaties, niet alleen omdat mijn brief toen heel “kek” was, maar ook omdat “When the Lady smiles” een supernummer is en onaangestast blijft staan waarvoor het staat: aantrekkingskracht – Mag ik, zal ik?
__________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Geachte Heer van Bergeijk,

U schrijft op de voorkant van de NRC Handelsblad – site dat u verbaasd was dat uw mailtje over de Golden Earring-clip, “When the Lady smiles”, na 24 uur voorpaginanieuws was. Dat ben ik eens met u, temeer daar klaarblijkelijk andere bloggers en media klakkeloos overnemen dat de non in de prachtige clip van Dick Maas verkracht wordt. Dát blijft de vraag.

Wat ziet de kijker? Het nonnenhabijt wordt bruusk opengetrokken, een wellustige rode bh komt te voorschijn, de non en de belager zakken zoenend in katzwijm neer.

 Is dit een verkrachting? Even later wordt de belager in een rechtzaak beschuldigd én veroordeeld omdat de dames beschuldigend met de vinger wijzen, waarna de veroordeelde dankzij een lobotomie “genezen” wordt: de mannelijke lust wordt hem letterlijk uitgesneden en voor de honden geworpen.

Daarmee is het verhaal van dit lied en het bijbehorende filmpje een moderne variant van antieke Daphne-mythe: de boterverliefde Apollo jaagt de arme Daphne achterna, die door de kuren van Eros ongevoelig voor Apollo’s avances is gemaakt. –Maar zou ze anders ook zo ongevoelig zijn geweest?– Daphne verandert in een laurierboom zoals de roodharige, vurig zoenende dame uit de clip verandert in een kuis verzorgende verpleegster, die de ontmande, van vuige lusten bevrijde patiënt rondrijdt.

De mythe en het lied gaan over eros en thanatos, over geilheid en zedelijkheid: je weet immers nooit wat er ónder het habijt schuilt.

Was u, en velen met u, de rode bh ontgaan?

Met vriendelijke groet,
Emile van Brakel

———
LINK naar NRC-artikel:
http://vorige.nrc.nl/article1881066.ece

 

Letterenlust – hard en teder

recensie Hard en Teder, Thomas Blondeau, Jojanneke van den Berge, letterenlust, letterkunde, literatuur

Met veel genoegen heb ik voor 8weekly, het podium voor culturele recensies, Hard en Teder besproken:

Hard en Teder, samengesteld door Thomas Blondeau i.s.m. Jojanneke van den Berge, bundelt pareltjes die behagen, kundige kluchtigheden, schrijnende pijnlijkheden, en obsolete, ja zelfs obscure, fantasietjes. Hard en Teder is een veelkruidige verzameling. 

Een eroticum kan niet volstaan met louter geilige omschrijvingen van dé daad in al haar aspecten: een aaneenrijging van vieze woordjes boeit nauwelijks. Iedereen gaapt tegenwoordig – en dat terecht – bij de neuzelende pornoverhaaltjes van Jan Cremer, al staat op elke bladzijde wel ‘kut’ of ‘lul’. Een geslaagd eroticum moet literair meer bieden; het moet een prikkelend kleinood zijn.

Leest u verder op: http://www.8weekly.nl/artikel/9366/thomas-blondeau-hard-en-teder-letterenlust.html

Voor de zondeval – Wagenaar en Sesamstraat

Wagenaar en jeugdherinnering; Sesamstraat.

Sesamstraat – een begrip uit beton; iedereen herinnert het zich. Dácht u! Néén!, zo leert mijn wijlen rector magnificus, de heer prof. dr. Willem Wagenaar: herinneringen kunnen met terugwerkende kracht geïmplanteerd worden. Men méént zich iets te herinneren, en dat is ook zo met Sesamstraat. Nu is mijn ervaring met het door Wagenaar gestelde volledig gelijkluidend en derhalve wantrouw ik mijzelf, zoals u ook zou moeten doen. Ik bedoel, niet alleen mij, al raad ik u het aan, maar vooral ook uzelf en dát raad ik nog meer aan, vooral, als het gaat om canonieke programma’s als “Sesamstraat”.
En nu wil ik uitnodigen voor een spelletje! Vreest u niet: het is tamelijk simpel en er valt gelukkig niets mee te winnen, behalve dan scherpte des geestes.

Sesamstraat is van 1976 tot nu toe doorlopend uitgezonden. Er is zodoende  een dag geweest dat u in uw kinderstoel zat met uw brinta en dacht, heeeee, dít is Sesamstraat, dit is mooi, dit is mijn programma! Juist, naar die dag willen wij terug, de dag vóór de zondeval.

Het spelletje gaat als volgt: bekijk de Sesamstraat-intro’s en roep alleen hoera, als u zéker weet dat u het zich herinnert. Klikt u hier op uw uw Sesamstraat-intro! (http://www.youtube.com/watch?v=Kje-Aj6YPLs)

Maar, en nu komt het grote maar: niet vals spelen! Tussen (leren) kennen, weten, zich herinneren en opnieuw leren kennen is verschil. Dat lijkt duidelijk, maar dat is het niet. Kijk, het is  eenvoudig om mij ergens voor de televisie neer te zetten, ergens begin jaren tachtig, ergens tussen de herhalingen van Floris. Dan zou ik deze mij herinneren en voor ik het zelf doorheb, meen ik mij de eerste uitzendingen te herinneren. Alleen dat zou wel héél knap zijn: de eerste uitzendingen van Floris hadden plaats voor mijn conceptie.

En daarom moet u zichzelf wantrouwen, want ook in u schuilt dit soort gemak waarmee schrijvers de wereld herscheppen. Bij dit spelletje moet er een innerlijk belletje afgaan: nee, dat herinner ik mij niet! Alles wat u zich meent ter herinneren, of later hebt gezien, telt bruut niet mee.

Hoe werkt het bij mij in het geval van Sesamstraat? Wel, bij Pino in het nest uit 1977-78 krijg ik warme gevoelens. Die gast in dat nest ken ik toch? Maar weet ik zeker? Nee, ik zou het voor de rechter niet kunnen herhalen. Na enige aarzelende, maar steeds sterker wordende herinneringen, weet ik het zeker: ik word inténs, maar dan ook intens blij en gelukkig en ook heel erg springerig bij het geluid van de rennende kinderen uit 1982. Ik bén een van die kinderen uit 1982.

Hoe kan ik het omschrijven? Ik ben thuis: appeltaart, oneindige tuin, zon, zoen van moeder, ik krijg grote tanden, de Koningin is lief, Sinterklaas ook, ik moet nog blokfluit spelen; alles klopt. Een wereld vóór de zondeval.

Speelt u het spelletje en wellicht denkt u, net als ik, wat doet die rotmuis hier? Die muis heet “Ieniemienie” en zij heeft de schuld aan alles.

Zij was er niet in mijn vroegste indruk -of was het een herinnering?- en niet alleen daarom moet ze weg, haar naam is even bespottelijk als haar pieplach kranjorum is. Zij is erin geslopen; het is der muizen aard om een paradijs heimelijk en gemelijk piepend te verstoren. In deze lijn behoeft het geen betoog dat meneer Aart terug moet: hij was er altijd.

Mijn verontschuldigingen aan hen die door de datum hunner conceptie of door hun destijdse plaatsing in de wereldorde, zoals geografische locatie, niet in staat zijn geweest om Sesamstraat te bekijken of al bezig waren met ander canonieks, de werken van Tolstoj bijvoorbeeld. Dat begrijp ik. Ikzelf voel een diepe genegenheid, met terugwerkende kracht voor de Afrikaanse tegenhanger van Sesamstraat, namelijk “Haas Das se Nuuskas”. Ek was sommer daar! Jy verstaan vir my?

Er zijn luttele bewegingen nodig om het mij te herinneren.

P.S. Het mooiste is wel dat Sesamstraße het begin aller dingen is, als het om Duits gaat, maar dat wist u al, toch?

Voor de zondeval

Mozart and a blond labrador before the Fall of Mann. Mozart und ein blonder Labrador vor dem Sündenfall. Mozart en een blonde labrador voor de zondeval. Don Giovanni. Emile van Brakel. Seks.

Dwars door de najaarsstorm, dwars door de twijfel van een 14-jarige, jaag ik mijzelf naar buiten, want labrador Trees moet uit. Hoge populieren zwaaien, gooien takken op mijn weg en sissen. Populieren sissen in harde wind, waarschijnlijk omdat ze zo hoog zijn.

Maar ik trap door op mijn fiets, uit mijn walkman barst Mozart op een lauwe batterij, mijn dynamo zwiep- zwabbert op het voorwiel. Als een heuveltje hikt, hikt het bandje mee. Maar, al te duidelijk versta ik, zonder kennis van Italiaans: “Respondi mi! – Antwoord mij!”

Geen idee waarover de mannen zingen, maar zij worden de populieren die roepen: Antwoord, geef verdomme antwoord! Nu, ik doe je wat, vandaag nog!

Godzijdank is het maar een loopje met de hond en de walkman en begrijp ik alleen nog maar die oervraag, want de rest is nog veel erger – een loopje met belofte; schuld en seks en dood – véél te véél voor mij: ik ben pas 14. Trees en ik zijn snel weer thuis.

Koekje?! Oortjes omhoog.

Peter Sloterdijk: de co-immune mens!

Recensie van Peter Sloterdijks Je_moet_je_leven_veranderen.

Peter Sloterdijk, Karlsruhe, 2009
Auteur: Rainer Lück http://1RL.de
Bron: Creative Commons, Wikipedia

Voor 8weekly heb ik met plezier Sloterdijks nieuwste boek besproken. Hieronder staat de tekst, waarin ik Sloterdijks toekomstvisioen van “de co-immune mens” samenvat.

Zo’n 280 kaaskoppen luisterden op vrijdag de dertiende naar de wereldberoemde Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Eigenlijk hadden 20 miljoen Nederlandssprekenden Sloterdijks boodschap moeten horen: de co-immune mens sta op!

Een academisch filosofische lezing ter gelegenheid van het uitkomen van Je moet je leven veranderen, de voortreffelijke Nederlandse vertaling van Du musst dein Leben ändern, zal in het algemeen weinig mensen trekken. Als bovendien de voertaal Duits is, wordt het publiek nog kleiner. Bijgevolg toog er een honderdtal mensen vrijdag 13 mei 2011 naar Felix Meritis te Amsterdam voor Sloterdijks lezing.

Filosofische rijkdom voor weinigen
Een honderdtal kritisch luisterende mensen, wier gemiddelde leeftijd rond de 45 ligt, mag gerust een groot aantal voor dit land worden genoemd: nog afgezien van het onderwerp, voor velen is academisch Duits eenvoudigweg te lastig (geworden). Dat is jammer, want Sloterdijk is een buitengewoon onderhoudend en charmant spreker die de juiste dosering tussen ernst en ironie treft. De vragensteller, prof. dr. René ten Bos, hoefde maar weinig gedachten op te werpen om uitgebreide en doorwrochte antwoorden te krijgen.

Sloterdijk, literator maar ook televisiepresentator, associeert met gemak een kwartier lang op een vraag, waarbij hij peurt uit zijn schijnbaar onuitputtelijke kennis en ervaring. Literaire, filosofische, kunsthistorische, zelfs natuurkundige themagebieden bewandelt hij, waarbij hij uiteindelijk met een glimlach op het oorspronkelijke uitgangspunt terugkeert.

Met een glimlach
Zoals Sloterdijk spreekt, zo schrijft hij ook: ‘mit einem kleinen Lächeln’, met een genoegzaam, provocant en charmant glimlachje. Sloterdijks boek begint met het blootleggen van de processen die schuilgaan achter geïnstitutionaliseerde godsdienst en religiositeit in het algemeen. Dit doet hij niet volgens de bekende, tot vervelens toe herhaalde standpunten (darwinistische, creationistische, enzovoort), hij zet trefzeker de bijl aan de wortel van het discours:

We moeten opboksen tegen een van de massiefste pseudo-evidenties van de recente geestesgeschiedenis, namelijk tegen het pas sinds twee- of driehonderd jaar in Europa heersende geloof in het bestaan van ‘religies’, sterker, tegen het ongefundeerde geloof in het bestaan van het geloof. Het geloof in de feitelijkheid van ‘religie’ is het element dat gelovigen en niet-gelovigen nog steeds met elkaar verbindt.

De doorwrochte en uitgebreide argumentatie van Sloterdijk grovelijk tekortdoend, gaat het erom dat niet slechts een bepaalde godsdienstbeleving cultureel opgelegd wordt (ook het begrip ‘cultuur’ is al een groot misverstand), maar dat Sloterdijk ‘het talent voor religiositeit’ beziet als een psychoneurotische neiging: een ‘oefening’ in Sloterdijks idioom, een herhaling ter verbetering, zoals het leven, deze ‘orgie van repetiviteit’, er vele kent.

Leven: orgastisch oefenen
De ‘religiositeitsoefening’, de dagelijkse oefening in godsdienst, legt hij uit aan de hand van het gedicht ‘Archaïsche torso van Apollo’ van Rilke. Dit gedicht beschrijft de gewaarwording van beschouwing: de aanblik van een marmeren mannelijke torso is dermate indringend dat niet langer alleen de toeschouwer de torso beziet, de torso kijkt terug! Sterker, hij ziet in zijn volmaaktheid dwars door de toeschouwer heen. Rilkes innerlijke stem besluit het gedicht haast beduusd: ‘Zo doorleven kun je niet’ – en passant de bron van Sloterdijks boek – pure intertekstualiteit.

Sloterdijks bezwaar tegen Rilkes observatie is dat subject en object worden omgedraaid. Een stenen torso kan immers niet terugkijken in de natuurkundige zin des woords. Neemt iemand, op het moment dat hij het gedicht leest en zich in Rilke verplaatst, aan dat het marmeren beeld ‘echt’ terugkijkt, wat natuurkundig bezien een onmogelijkheid is, dan verricht hij een ‘microreligieuze handeling’, aldus Sloterdijk.

Hier overtuigt Sloterdijks argumentatie en slaat hij de spijker op de kop, zo hard dat deze door de plank heengejaagd wordt. Jazeker, poëzie, religie en exegese werken met analogieën, maar het doorzien van het analogisch principe is nog geen anti-godsbewijs, zou je Sloterdijk willen toevoegen. Werkt immers de natuurkunde ook niet met analogieën?

De co-immune mens
Hier staat tegenover dat het boek niet een groot pleidooi tegen de godsdienst is; eerder een pleidooi voor een zelfkritische omgang daarmee. Verdedigbaar is zelfs dat Sloterdijk oproept tot een nieuw besef, dat in zijn volstrekte nuchterheid door geen enkele godloochenaar valt te ontkennen. De mensheid zal in zichzelf stikken op deze aarde als haar bronnen uitgeput zijn (bevolkingsoverschot, milieurampen) en daarom pleit Sloterdijk voor de ‘co-immune mens’, de samenwerkende mens, die de grens tussen zichzelf en de ander in beschaving overwonnen heeft. Mijn belang is zijn belang, mijn nood is zijn nood.

Want, aldus Sloterdijk op de lezing: ‘Der Mensch ist eine schutzbedürftige Einheit’ – De mens, een voorwerp dat het beschermen waard is. Het lijkt verdorie wel een christelijke, herstel, humane idee.

Waarom de lezing niet met de ‘Ode an die Freude’ uit Beethovens Negende werd besloten, is een raadsel: ‘Alle Menschen werden Brüder!’ Het had gekund en het had gepast: Sloterdijks geestestuin is een rijk en wijd en volmaakt cultuurlandschap, waar letzten Endes ieder ieders broeders hoeder is, of noodgedwongen moet zijn. — Maar wat nou als er iemand Kain heet?