Dehmels godsnacht

Richard Dehmels dichtbundel “Weib und Welt” verbond seks met godsdienst. Het gedicht “Verklärte Nacht” is geen lofzang op een burgerlijke huwelijksmoraal maar op goddelijke zinnelijkheid.

De bundel Weib und Welt. Gedichte und Märchen (Vrouw en wereld. Gedichten en sprookjes) van Richard Dehmel verscheen in 1896, in de belle époque, het fraaie tijdperk zogezegd. Hij biedt dan ook verfrissend veel fraais, zelfs zó veel fraais dat ook nog tegenwoordig sommigen er schande van zouden spreken.

Richard Dehmel (bron: Wikipedia Commons)

Wat denkt de huidige lezer van het begingedicht Der tote Hund? Het gedicht dient zich aan als een apocrief evangelieverhaal over een dode hond, welks stinkende kadaver door Jezus opgeraapt wordt. De Heiland die dode diertjes van de weg opraapt? Wat denkt de lezer van Das Kind waarin een peuter opgeroepen wordt om zijn speelgoed kapot te maken, waarbij zelfs God in de lach zou schieten?

Wat doet de lezer met het door Dehmel opgeroepen, zeer ongebruikelijke vrouwbeeld? Vampieressen, zondaressen, nymfomanen en normenschendende kindvrouwtjes! Vrouwen, voor wier verschijning een verstandig man zou wegduiken, ware het niet dat hij ze begeert. Het gedicht – een willekeurige keuze – Mannesbangen (Mannenvrees) spreekt over de minnares in wier lendenen de man wel kan liggen, maar zodra zij haar klauwen door zijn haar strijkt, zo waarschuwt het gedicht, dan… Afijn, de lezer weet, die man is voer voor de kat.

Op erotiek drijft de bundel, in een eigentijdse gothicstijl: nu eens zwaar zwelgend, dan weer licht lillend. In bijvoorbeeld Ins Weite spreekt Dehmel van “manna van de grenzeloze nacht” en “het kwellend verlangen van wei, woud en wolkendek”. Dehmel bezingt tamelijk onverholen en ontegenzeggelijk subliem de vrouwelijke schaamstreek, het opperwezen alsmede de duivel.

Vanwege dit duistere, maar toch directe benoemen van god en seks oordeelde het Pruisische Landsgerecht in 1897 dat het gedicht Venus Consolatrix (Troosteres Venus) godslasterlijk en onzedelijk was, en bijgevolg gedeeltelijk gezwart moest worden. In dit gedicht biedt Maria Magdalena haar ontblote geslachtsdeel aan als rustplaats, hét vlees dat Christus zelf begeerd zou hebben, aldus het gedicht. Kijk, zoiets doet nu ook nog bij sommigen de wenkbrauwen rijzen. Overigens, wellustig is Dehmel in deze bundel veelal, vunzig of plat nooit.

Gekuiste concerten
Dankzij Arnold Schönbergs strijksextet uit 1899 is het gedicht Verklärte Nacht uit deze bundel niet de vergetelheid ten prooi gevallen, zoals bovenstaande gedichten wel. Tot aan het einde van de twintigste eeuw werden in de Nederlandse programmaboekjes van concerten gekuiste versies van het gedicht afgedrukt, zodat niet duidelijk was dat het gedicht naast de opbloeiende liefde ook de vleselijkheid en de godsdienst bezingt, waarbij haast en passant een buitenechtelijk kind geëcht wordt.

Door deze zelfcensuur werd Dehmels gedicht zélf mooier gemaakt, verklärt, wat wel de rust tijdens concerten, maar niet de inhoud ten goede kwam. Het gedicht is zo, op wens en ten behoeve van burgeroortjes “mooi en stralend verklaard en verlicht”, want het benoemen van vleselijkheid en godsdienst in een zin zorgt maar voor ongemak.

Zo werd bijvoorbeeld het woord “Lebensfrucht” vervangen door het zakelijke “Lebensinhalt”, waarmee elke gedachte aan Maria, de moeder Gods, met een pennenstreek weggeveegd werd. – Christus heet immers de gezegende vrucht uit Maria’s schoot, benedictus fructus ventris.

Dehmels soms bewust archaïsche woordkeus ondersteunt ongewild de neiging van de huidige lezer om de inhoud mooier op te vatten, onschuldiger te maken dan hij is. De onvoorbereide lezer leest op het eerste gezicht fraaie, oude, dichterlijke woorden; de daarin besloten sterke toespelingen op  godsdienstoefening in samenhang met vleselijkheid ontgaan hem.

Dehmels quasi-religieus, mystiek of plechtstatig taalgebruik is bewust ingezet. Het is niet zomaar “mooi”, het is functioneel. Een duidelijk voorbeeld staat meteen in het begin: “Hain” is dichterlijk en plechtig voor heilige bosjes, voor “hagen”. Denk in het verband der Lage Landen aan hagenpreken. Enige heidense mystiek (of sprookjesachtige Olivier Bommel-sfeer!) schuilt in de maan die zich over “hohe Eichen” en “schwarze Zacken” (onderscheidenlijk: hoge eiken en zwarte boomkruinen) heen spoedt.

Franz von Stuck, 1893: De zonde.
(bron: Wikipedia Commons)

Flirtende bekentenissen
De bekentenis van de vrouw (of is het een bakvis?) volgt in potsierlijk Bijbelse woorden, in deels geveinsde ootmoed. Zo klinkt bijvoorbeeld het ongebruikelijke werkwoord “sich erfrechen” in dit verband uiterst koddig, wegens zijn statenbijbels karakter. Letterlijk staat er “zich ver-ruwen” of “zich ver-botten”; het wil de vermetelheid vatten om iets ongepasts te verrichten. Dat is ook waarom “zich verstouten”, mede dankzij de wederkerigheid, goed past. De vrouw moet wel in grote vreze zijn! Der maatschappij toorn en hoon zal op mij zijn! O, help mij toch! – Deze biecht lonkt, met en in haar onzedelijkheid.

De man lijkt in eerste lezing louter opofferingsgezind ten behoeve van de huwelijksmoraal, maar blijkt in tweede lezing – hoe kon het ook anders – dit niet te zijn. Uit de verzuchting van de vrouw bleek al dat de twee elkaar pas kortgeleden hebben leren kennen: “…en nu, nu heb ik jou ontmoet!” De opwinding van het eerste contact vindt nu haar uitweg en de man wil seks. Daartoe stelt hij haar allereerst gerust, op een weliswaar rituele, maar ook zeker gratuite wijze: onze wederzijdse warmte zal het kind doen stralen en verheffen! – Wie zo gemakkelijk beloften maakt, verdient wantrouwen.

Zeker aangezien “Verklärung” de term voor de tenhemelopneming van Christus en Maria is. De ongehoorde vraag stelt zich bijna of dit nu niet de belofte is om de ongeboren vrucht snel naar de volgende wereld te helpen..! Dat lijkt wat al te dol gedacht, maar enigszins ijdel is de belofte van de man zeker: al in de zinsnede “jij hebt zelf de glans in mij gebracht” schuilt seksuele opwinding, waaraan de man wél willoos móet toegeven: “Jij hebt mijzelf tot kind gemaakt.” – De opgewonden man kwijlt als een hongerige hond.

Dehmels bundel “Vrouw en wereld” biedt naast seks en godsdienst met gevaarlijke vrouwen ook veel draken: draken van gedichten! En dat mag vóór Dehmel spreken: hij experimenteert, hij durft. Vaak doet Dehmels hang naar de vergeestelijking, de sublimatie, maar ook de verbinding van het zinnelijke met het goddelijke denken aan het werk van de Tachtigers:  “Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten […] úwe lippen in een wilden vloed van kussen…” (Willem Kloos).

Dehmel is stoutmoediger: de heerlijk verzinnelijkte nacht is een lofzang op de vleselijke liefde, die de dichter goddelijk noemt. En, misschien is alles wel goed gekomen met de twee en zijn ze getrouwd, met een geëcht kind, zodra de lust bekoeld was. – Het waren wilde nachten in 1896.



Overweging bij de kritische herziening anno 2023
Dit gedicht is en blijft een zwaar eclectische tekst, die dreint en dreunt in lellend pathos, vol bewust gekozen archaïsmen. Dit is niét de stijl uit 2023, dit is 1896. De vertaler heeft zich lijdelijk opgesteld en bijgevolg zoveel mogelijk recht gedaan aan deze stijlkeuze.

De interpretatie dat dit gedicht een groot vergeven bezingt, waarbij de man zich opoffert, beziet te weinig de flemende woordkeuze van de vrouw. Zij verleidt. Dit gedicht is kritiek op een kleinburgerlijke moraal, deze tekst is menselijk: hij bezingt vergeving én zinnelijkheid. Schönbergs muziekstijl, op het randje van tonaliteit en atonaliteit, treft het in dit opzicht scherper: het is niet harmonie, het is sublimatie.

Hierna volgt de in 2023 verbeterde vertaling, die is gemaakt voor de Strijkkwartet Biënnale Amsterdam 2018.  Als een volgend orkest ze wil gebruiken in de programmaboekjes, wil ik daarvoor toestemming geven, mits mijn naam als vertaler volgt.

Verlichte nacht

Twee mensen gaan door kaal, kil woud;
de maan loopt mee, hun blik beschouwt.
De maan loopt over hoge eiken
geen wolkje omfloerst ’t hemellicht,
waarin de zwarte kruinen reiken.
De stem klinkt van een vrouwsgezicht:

Ik draag een kind, en niet van jou,
in zond’ en schuld ga ik naast jou.
Ik heb mijzelf zo zwaar misdaan;
Ik geloofde niet meer in geluk
toch hield een zwaar verlangen aan
naar levensvrucht, naar moedergeluk
en plicht – toen heb ik mij verstout,
liet mijn schaamte huiverend boud
bevoelen door ’n man zonder naam
én prees zelfs mijn ijdel gemoed.
Nu heeft het leven zich gewroken,
nú heb ik jou, o jou ontmoet.

Zij loopt met onbeholpen tree,
zij kijkt omhoog, de maan loopt mee;
haar donk’re blik verdrinkt in licht.
De stem klinkt van een mansgezicht.

Wees het kind door jou gekregen
toch onbezwaard toegenegen,
o zie, hoe klaar het heelal schittert!
Het grote Al glanst om ons twee,
jij drijft met mij op koude zee,
maar een eigen warmte glinstert
van jou in mij, van mij in jou;
’t vreemde kind met licht verkoren,
wordt voor en van mij geboren,
jij hebt de glans in mij geraakt,
jij hebt mijzelf tot kind gemaakt.

Hij pakt haar bij de volle dij,
in de lucht mengt zich hun adem vrij,
twee mensen gaan door helverlichte nacht.

Verklärte Nacht

Zwei Menschen gehn durch kahlen, kalten Hain;
der Mond läuft mit, sie schaun hinein.
Der Mond läuft über hohe Eichen,
kein Wölkchen trübt das Himmelslicht,
in das die schwarzen Zacken reichen.
Die Stimme eines Weibes spricht:

Ich trag ein Kind, und nit von dir,
ich geh in Sünde neben dir.
Ich hab mich schwer an mir vergangen;
ich glaubte nicht mehr an ein Glück
und hatte doch ein schwer Verlangen
nach Lebensfrucht, nach Mutterglück
und Pflicht – da hab ich mich erfrecht,
da ließ ich schaudernd mein Geschlecht
von einem fremden Mann umfangen
und hab mich noch dafür gesegnet.
Nun hat das Leben sich gerächt,
nun bin ich dir, o dir begegnet.

Sie geht mit ungelenkem Schritt,
sie schaut empor, der Mond läuft mit;
ihr dunkler Blick ertrinkt in Licht.
Die Stimme eines Mannes spricht:

Das Kind, das du empfangen hast,
sei deiner Seele keine Last,
o sieh, wie klar das Weltall schimmert!
Es ist ein Glanz um Alles her,
du treibst mit mir auf kaltem Meer,
doch eine eigne Wärme flimmert
von dir in mich, von mir in dich;
die wird das fremde Kind verklären,
du wirst es mir, von mir gebären,
du hast den Glanz in mich gebracht,
du hast mich selbst zum Kind gemacht.

Er faßt sie um die starken Hüften,
ihr Atem mischt sich in den Lüften,
zwei Menschen gehn durch hohe, helle Nacht.

Jan Pelgroms retortengraf

Eerst dacht ik dat het een komma was, maar het is een retort, een scheikundig instrument. Het beeld is gebeiteld op de deksteen van Jan Pelgrom Philipszoons graf in de Hooglandse Kerk te Leiden. Pelgrom had blijkens het grafschrift nog een appeltje te schillen met zijn voormalig werkgever, de universiteit:

Chemiekonst met gevaaren,
heb ik ruim dertig jaaren,
Beoefend en met vlyt,
Volvuurs, myn geestvermogen,
By nooit verveelend poogen,
Aan het RETORT gewyd.
’K heb ja, myn loon genooten,
’K zeg dit met dankbaarheid
Maar dat ik ben verstooten
Door de Universiteit,
Dat heb ik vaak beschreid.

Jan Pelgrom PHZ.
Overleden den 18
Begraven den 23
November 1801
Oud ruim 66 jaar

Meteen dacht ik aan persoonlijke vetes en tegenstellingen, wellicht wortelend in politieke tegenstellingen: ook in Leiden broeit het tussen prinsgezinden en patriotten aan de vooravond van de Franse Revolutie. De geboortedatum van Jan staat niet vermeld, maar het jaar valt te berekenen: 1735. Nu heb ik niet meer in een universitair werknemersarchief gezocht (als het nog bestaat), maar hij moet rond zijn vijfentwintigste levensjaar aangesteld zijn als dienaar in het laboratorium. Als hij wordt ontslagen in 1790 is hij 55.

Het proefschrift van Ronald Sluijter met de titel “Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt: bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse Universteit, 1575-1812”, verschenen in 2004, meldt dat de dienaar van het chemisch laboratorium Jan Pelgrom is ontslagen wegens een arbeidsconflict met de prefect van het laboratorium en hoogleraar in de scheikunde, Florentius Jacobus Voltelen. Een conflict dat terug te brengen is tot de even banale als wezenlijke vraag: wie krijgt de entreegelden van de  lezingen? De professor of de assistent? – Daar hadden de hooggeleerde Votelen en de bediende Pelgrom toch uit kunnen komen, zou je denken. Daar moet méér aan de hand zijn geweest.

Zou het toch ook niet in de politiek sfeer hebben gelegen? Was Jan prinsgezind of patriot en Voltelen het omgekeerde? Aan de universiteit werkten zowel patriotten als prinsgezinden. De voorganger van Voltelen, Gaubius was lijfarts van de stadhouder en denkelijk dan ook prinsgezind, maar over Voltelens politieke gezindheid lees ik niets. Uit het grafschrift valt niet op te maken waarom hij nu verstoten is. Heeft Pelgrom niet kunnen voldoen aan Voltelens professionele maatstaf? Dat lijkt niet voor de hand te liggen met 30 jaar ervaring. Misschien heeft Jan de prefect tegengesproken, beledigd na een vraag om loonsverhoging; het kan.

Jan is met zijn bitter verhaal de eeuwigheid ingegaan. Voltelen was hem al voorgegaan.

Bronnen:
Ronald Sluijter: Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt: bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse Universteit, 1575-1812. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004.

Erik Halbe de Jong: Weldenkende burgers en Oranjeliefhebbers. Patriotten en Prinsgezinden in Leiden 1775-1795. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2014.

Voltelens levensschets op de Duitse Wikipedia:
https://de.wikipedia.org/wiki/Florentius_Jacobus_Voltelen

Jantje, braaf zijn!

Anno Domini 1977 op 5 september denderde de raket het heelal in, welker inhoud, naar wij allen voortdurend driftig hopen, de roem en glorie der menselijke beschaving redt. Gode zij dank, hier is Voyager 1, met daarop De Gouden Plaat, die naast Bach en Beethoven ook een opname van het wereldberoemde nummer “Johnny B. Goode” door gitarist-zanger Chuck Berry bevat, en wel in de uitvoering uit 1959. – Dansen verplicht.

Berry doet er in later jaren wat seconden langer over, de webstek van Voyager meldt precies de duur uit ’59, het jaar is gegeven. Dat mag slim van mij gevonden zijn, het doet er niet toe: ik ben minder dan de zweem van een indruk van een schaduw van een voorbijschietende zwaluw in een te vroege lente. – En dat, lieve lezer, zijt gij ook. Wees bemoedigd en omarmd, en begin alvast te dansen.

“Hartelijke groeten aan iedereen!” staat er op deze Gouden Plaat. — Niet het mooiste wat het Nederlands heeft opgeleverd, hartelijk wel. Publiek domein: https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6455682

Het beste van deze raket is niet dat zij de mogelijkheid om óóit gevonden te worden door intelligente buitenaardsen biedt, het troostendste is het luttele feit op zich dat zij afgeschoten is, ondanks deze buitengewoon, buitengemeen ongrijpbare, maar niet onmogelijke mogelijkheid. Dát ontroert op zich en maakt alle moeite waard. Dát rechtvaardigt de vrije wereld in 1977 waarin ik ben geboren, waarvan ik houd. – En, ik overweeg te dansen.

De tekst van “Johnny B. Goode” schetst een bijzonder dorps, armoedig, zo niet achtergesteld bestaan: Jantje, geboren in een lemen hutje uit een ongeletterd gezin, zit langs de spoorlijn en zijn moeder drukt hem op het hart om braaf en goed te zijn, want dán zal ooit “zijn naam in lichten geschreven staan”. Het Amerikaanse Jantje tokkelt en tokkelt en zelfs de spoorwegbeambten hebben het erover. Het lijkt mij aannemelijk dat deze spoorlijn een toespeling op de “Underground Railroad” is, het netwerk in de VS dat eerste helft 19de eeuw ontvluchte slaven naar de Noordelijke Staten hielp. (Berry zelf: “The original words [were], of course, ‘That little colored boy could play. I changed it to ‘country boy’ — or else it wouldn’t get on the radio.”) Bijgevolg is moeders bede ook de hoop op een betere toekomst, de verlossing uit de slavernij. – Met moeder begin ik al te dansen.

Het spannendste aan dit verhaal is niet de tekst van Johnny B. Goode: die is ogenschijnlijk simpel. Het beste is de muziek, de gitaar, het ritme. Het is niet uitgesloten dat buitenaardsen deze opname vinden, ooit, als zij is neergestort op een ongewaande planetoïde. En zodra de buitenaardsen ze afspelen, mits op 331/3 toeren per minuut (in enig afspeelapparaat is helaas niet voorzien), anno Domini 20.000.000.2022, voorbij alle bekende zonnestelsels, voorbij al het vatbare, dansen. Dat is een troost.

De mens en de aarde schijnen mij steeds vaker niet samen te gaan. De aarde zal ook zonder de mens overleven. Maar! De plaat is afgeschoten. – Dus dans. Danst!

Bronnen (geraadpleegd 24 juli 2023):
https://voyager.jpl.nasa.gov/golden-record/

https://voyager.jpl.nasa.gov/golden-record/whats-on-the-record/music/

https://web.archive.org/web/20061228112332/http://www.rollingstone.com/news/story/6595852/johnny_b_goode

https://nl.wikipedia.org/wiki/Voyager_Golden_Record#/media/Bestand:The_Sounds_of_Earth_-_GPN-2000-001976.jpg

Kafka in het Torentje

“Mijn bron is vertrouwelijk!”, aldus de minister-president in demissie, 1 april 2021, toen hij kond deed van een bericht over verslagen die nog niemand had gezien. De pre-in-formateurs stelden daarna in eenparige samenzang dat zij zich de door henzelf gevoerde gesprekken niet zó herinnerden, zoals de notulisten deze hadden vastgelegd. Wie bericht het Torentje, vraag ik. Wie maakt de verslagen? Wie accordeert wat, en wanneer, en hoe, in wiens naam? En wie maakt er melding van, aan wie, wanneer?

In Kafka’s roman “Das Schloss” is er mythische plaats in een dorp, waar alles besloten wordt: het Slot, de Torens, het Kasteel der Macht. De meeste dorpsbewoners zijn, niettegenstaande hun bewondering voor het Slot, nog nooit zelf in het Slot geweest. Welbeschouwd heeft nooit iemand daar iemand zien uit- of ingaan, al spreekt iedereen voortdurend over ene meneer Klamm, die, naar verluidt “via-via”, wél toegang heeft tot dat Slot. Voortdurend fluisteren de dorpelingen vaag over hun contacten met deze Klamm, zetten zelfs anderen daarmee onder druk. Insinueren en marchanderen is hun tot levensstijl geworden: slechts het enkele, gefluisterde, gesuggereerde feit dat iemand de mythische Klamm kent, maakt iemand machtig. Niet dat deze machtsfluisteraars ooit deze Klamm echt zelf in levenden lijve gezien of gesproken …

Wie heeft toegang tot het Haagse Torentje of de andere gebouwen der Tweede Kamer? Wie schrijft of zegt dáár wat, wie maakt er de aantekeningen en wie tekent voor de juiste weergave van deze aantekeningen? Het bestaan van de Haagse notulisten kennen we alleen van horen zeggen; maar in wiens naam, op welke wijze leggen zij iets vast en mag dat opgevraagd worden?

Naar verluidt ziet de zaal waar beslissingen in het Slot genomen worden er als volgt uit: “Vooraan, dichtbij de lessenaar, staan lage tafeltjes, waaraan klerken zitten, die, als de ambtenaren het maar wensen, het hun gedicteerde vastleggen. Altijd verbaast Barnabas [Barnabas: boodschapper van Klamm – EvB] zich erover, hoe dat precies verloopt. Er komt geen uitgesproken bevel van de ambtenaar, er wordt ook niet hardop gedicteerd; welbeschouwd merkt men het nauwelijks dát er gedicteerd wordt. Het is eerder zo dat de ambtenaar schijnt te lezen, zoals voorheen, behalve dan dat hij daarbij ook nog fluistert, en de klerk vangt dat al horende op. Dikwijls dicteert de ambtenaar zó zachtjes dat de klerk het zittend helemaal niet horen kan, maar moet opspringen om het gedicteerde op te vangen, waarna hij snel moet gaan zitten om het op te schrijven, waarna hij weer moet opspringen enzoverder. Hoe merkwaardig dat is!”

            De onbekende klerk meldt en schrijft uit zichzelf alles op wat hij denkt te horen. Hij springt op en gaat zitten, op vermeend bevel, en niemand kent hem. – Hoe handig!


Originele tekst:  „Vorn, eng  am  Stehpult,  sind  niedrige  Tischchen,  an  denen  Schreiber  sitzen,  welche,  wenn  die Beamten es wünschen, nach ihrem Diktat schreiben. Immer wundert sich Barnabas, wie das geschieht. Es erfolgt kein ausdrücklicher Befehl des Beamten, auch wird nicht laut diktiert, man merkt kaum, daß diktiert wird, vielmehr scheint der Beamte zu lesen wie früher, nur daß er dabei auch noch flüstert, und der Schreiber hört’s. Oft diktiert der Beamte só leise, daß der Schreiber  es  sitzend  gar  nicht  hören  kann,  dann  muß  er  immer  aufspringen,  das  Diktierte auffangen, schnell sich setzen und es aufschreiben, dann wieder aufspringen und sofort. Wie merkwürdig das ist!“[1]


[1] Bron: https://www.odaha.com/sites/default/files/DasSchloss.pdf (15de hoofdstuk van “Das Schloß”)

Ideeën

Vrijwaring! Deze ideeën en stellingen gaan, net als Multatuli’s ideeën, over alles en niets. Ze zijn opgeschreven om het plezier en willen niet de wereld redden.

Idee 1 Over Multatuli’s eerste idee als slang
Idee 2 Over schunnig schertsdicht in potjeslatijn
Idee 3 Over China’s deficiëntie in democratie
Idee 4 Over de therapeutische werking van mattenkloppen
Idee 5 Over spiegeling, identiteit en Erik & Alice
Idee 6 Over supermarktaankopen en liefdeswensen
Idee 7 Over libertarisme en iemand van ’t erf afknallen
Idee 8 Over “iets communiceren” (dat kan niet)
Idee 9 Over googlere: googlo ergo sum
Idee10 Over drie dingen die doen vergeten
Idee 11 Over Barbies welverdiende dood
Idee 12 Over “getwitter”
Idee 13 Over motorrijders en hun helmenzang
Idee 14 Over villa’s in natuurgebieden
Idee 15 Over het symbolisch koningschap
Idee 16 Over de Ikea-invloed op het Leids Academiegebouw
Idee 17 Over Multatuli’s idee 104 inz. genialiteit
Idee 18 Over vertalen
Idee 19 Over uranium in Iran
Idee 20 Over het sociale medium “Facebook”
Idee 21 Over het simpele van het wegvallen van het het-woord
Idee 22 Over het lastige van het wegvallen van het het-woord
Idee 37 Over privatisering
Idee 38 Over onderwijs
Idee 39 Over cultuurbeknibbeling
Idee 40 Over denken in de politiek
Idee 41 Over de kaas en de Regering
Idee 42 Over de standenmaatschappij als staatsvorm
Idee 43 Over de restauratie van 1814/15 (Het congres danst)
Idee 44 Over de 20ste-eeuwse dictatuur als staatsvorm
Idee 45 Over de oligarchie als staatsvorm
Idee 46 Over de monarchie als staatsvorm
Idee 47 Over de directe democratie als staatsvorm
Idee 48 Over het voortplantingsgebod
Idee 49 Over het idee om zich ter hoogte van NL te vestigen
Idee 50 Over een standbeeld voor Julius Civilis
Idee 51 Over kassièrentaal
Idee 52 Over de blote hemel in de grondwet van 1815
Idee 53 Over een gepensioneerde paus
Idee 54 Over homo sapiens
Idee 55 Over het leven
Idee 56 Over gps-gestuurde gebedstijden
Idee 57 Over Kniertje en chocola
Idee 58 Over Kniertje en coltan
Idee 59 Over Kniertje en palmolie
Idee 60 Over de vergelijkende trap van “dood”
Idee 61 Over zindelijke buren
Idee 62 Over het geslacht van de liefde en de maan
Idee 63 Over het menselijk kenbare
Idee 64 Over de overschatting der ratio
Idee 65 Over knuffels als rouwbeklag
Idee 66 Over politieke soa’s
Idee 67 Over ten hemel schreiende woorden
Idee 68 Over het tragischte in het leven
Idee 69 Over bakvissen uit de rechtenfaculteit die jongelingen den asem nemen
Idee 70 Over de uitleg van het vluchtelingenverdrag
Idee 71 Over een bril tegen alles wat er te zien is
Idee 72 Over massapiëteit in festivalvorm
Idee 73 Over ongeestige webuitbarstinkjes
Idee 74 Over een kwijllied met de titel “Imagine”
Idee 75 Over de overschatting van Wikipedia
Idee 76 Over falende natuurbescherming
Idee 77 Over Kerst in Nederland
Idee 78 Over pseudopiëteit en bovenmatige religiositeit
Idee 79 Over het politieke toneel
Idee 80 Over de neushoorn en domme mannetjes
Idee 81 Over ’s mensen gespletenheid
Idee 82 Over politieke correctheid
Idee 83 Over de verdommende werking van sociale media
Idee 84 Over het woord “participatiesamenleving”
Idee 85 Over het delict belediging
Idee 86 Over de NOS-redactie en de VIVA
Idee 87 Over de wij-ziekte
Idee 88 Over de Europese Raad als anomalie
Idee 89 Over het afstorten van radioactief afval in de zee door Frankrijk en Groot-Brittannië en de daaruit toekomstig voortvloeiende vorderingen op grond van schadevergoeding, ook al is het dan te laat
Idee 90 Over het stemrecht voor hopelozen
Idee 91 Over religieuze atheïsten
Idee 92 Over ongezellige dieren
Idee 93 Over het nieuws

Idee 1
Multatuli’s eerste idee is een zesledig dreinig doordenkertje:
“Misschien is niets geheel waar, en zelfs dát niet.”
Zesledig is het in de volgende elementen:
1. misschien;
2. niets;
3. geheel;
4. waar;
5. dát;
6. niet.
Het is nooit sterk om een stelling met “misschien” te beginnen: vele dingen kunnen misschien ooit wel eens voorkomen. Misschien komt Majesteit morgen thee bij me drinken -ik ben blij dat ik goede thee in huis heb- of misschien zal ik ooit de staatsloterij winnen, word ik gelauwerd en krijg ik mijn eigen palmeneiland in de Stille Zuidzee. Misschien! Je weet het maar nooit, zeggen de mensen dan. Juist daarom is “misschien” misschien wel eens sterk in een stelling, maar dan is het toch zeker een vluchtweg: ik zeg niet dát het zo is; het kán, misschien, ooit nog wel, als Pasen en Pinksteren op een dag vallen, ach ja… Zinnig is “misschien” in een stelling niet.
Dan schermt Multatuli met de begrippen “niets” en “geheel”, welke begrippen, naar de lezer aannemen mag, in tegenstelling tot “alles” en “gedeeltelijk” staan. Als niets in zijn geheel iets is, en alles niet iets is in al zijn gedeelten, valt er ook niets op tegen te werpen: dat is geen flauwe vluchtweg meer, dat is een onweerlegbaar gesloten vesting die elke aanval afslaat: ik zeg niet dát het helemáál zo is, het is gedeeltelijk zo en zó is het helemaal in gedeelten. Dan het begrip “waar” in de zin van “waarheid bevatten”. Tsja…, dáárover hebben de oude Grieken nagedacht, waaraan met vernuft Kant nog een kritisch puntje aan gedacht heeft. Als een stelling in zich ontkent dat ze waar is, is ze geen stelling meer en valt er ook niets meer op af te dingen. Als ze daarentegen onweerlegbaar waar is, ook niet.
Dan de laatste retorische knaller: het idee ontkent zich zelf! Dat kan nooit: dat lijkt op het liederlijk kind dat roept dat het een keertje altijd meer welles roept dan jij nietes. Als de lezer nu nog dacht, iets tegen Multatuli’s eerste idee in stelling te willen of kunnen brengen, vergeet het! Het is dan ook geen stelling maar een idee. Een burlesk idee met bulderlach.
Idee 2
Schunnig schertsdicht in quasi-Latijn komt voort uit jeugdige joligheid. Deze onschuldige schunnigheid, veelal perianaal gericht, wil het lyrische geschut van antiburgerlijke jongmensen zijn. Twee voorbeelden: Het eerste uit de negentiende eeuwse vaderlandse studentenwereld, het tweede uit een geestelijk lied van W.A. Mozart. In “Braga”, het letterkundig studentikoos schotschrift onder redactie van Anthony Winkler Prins uitgegeven, laat J.J.L. ten Kate in “De installatie van het nieuwe lid” de praeses de novitius vragen:
Praeses: …..Quid promittis facere?
Novitius: Me metipsum adorabo, Vos vestraque gatlikkabo,
Om den wille van het smeer! (sic!)
Et pro symbolo kiezabo: “Lik-je mij, ik lik-je weer!”

De praeses is deze wederkerige liefdesverklaring een welgevallig antwoord want als hij hem een “membrum nuntio nostrorum clubsiae” heeft genoemd, schenkt hij hem: Jus bluffandi, Arrogandi, Adorandi Te et Nos; Procreandi Prullilos; Flagellandi Optimos! – Waarna hij de leden en de noviet om de tafel laat dansen onder het aanheffen van het verheven lied “Hei, ’t was in de Mey! / In de Mey, in de Mey, / In de Mey, ei, ei, / Ei, ei, ei, ei, ei.”
De lezer vindt deze scène op bladzijde 78 en 79 van: Braga. Dichterlijke mengelingen. Uitgegeven door een dichtlievend gezelschap onder de nooit gebruikte zinspreuk: ‘Utile Dulci’. Deventer (A. ter Gunne) 1883. Het tweede voorbeeld: In de korte driestemmige canon KV 559 schrijft Mozart in 1788 een zelfde soort nep-Latijn, die, indien hardop gezongen of voorgelezen, een Duits schunnig gebod laat klinken: Difficile lectu mihi mars et jonicu difficile.
Ik beken vlijtig schuld hier: ook ik ben eerst gaan zoeken in het woordenboek naar een andere betekenis voor mars dan de godheid. Spaart u zich de moeite: de schunnige joligheid klinkt bij vlotte lezing van de woorden “lectu mihi mars” al snel door. Juist! Hier klinkt die veelgebruikte Duitse perianale verwensing door, die Ten Kate snedig uitdrukt in het Latijnserige “gatlikkabo”. Mozart en Ten Kate hebben met elkaar gemeen dat ze een in veler oortjes vuigheid in de vorm van “iets hogers” gieten: het voor rooms-katholieke missen en doktersrecepten geëigende Latijn combineren ze met geile platheid. Die ongelijkheid in registers is dan ook precies het karakter van deze versjes: schunnige joligheid.
Idee 3
Terwijl de economische expansiedrift in China een zelfde gretigheid toont als de grootte van de vertrouwde afhaalmaaltijden, groeit de democratische deficiëntie in deze eenpartijstaat. Het kan haast niet anders dan dat eens de Chinese ingezetene niet meer met brood en spelen genoegen neemt: naarmate zijn welstand stijgt, stijgt zijn kennis van het buitenland en zal hij meer invloed op de eigen staatsinrichting willen hebben.
Als een steeds grotere groep Chinezen niet langer tevreden is met de eenpartijstaat, zal zij de communistische partij op haar weg vinden, wat zich ook economisch vertaalt. De vraag is niet, wanneer dit gebeurt, maar hoe dit gebeurt: revolutionair of evolutionair.
Het valt te vrezen dat het niet zonder slag of stoot zal gaan: een kleine twintig jaar geleden rolden gepantserde voertuigen over het Plein van de Hemelse Vrede. Gelukkig voor de wereld bestaat Taiwan nog, al schijnt de wereld dat niet te beseffen. (geschreven 2008)
Idee 4
Schoonmaken heeft een onderschatte therapeutische werking. Daarom weer en meer: schrobben, boenen en kloppen. De hemel verdient men er niet mee; wel een schone stoep en een zindelijke geest. Hollands zin voor zindelijkheid toonde zich ooit in met woede en groene zeep geschrobde stoepen. Dat is jammergenoeg voorbij. Zelfs de groene zeep heet nu “zachte zeep”. Geen idee waarom: de zeep is er niet zachter op geworden en ze is nog even groen als voorheen.
Het verwaarlozen van poetsdrang biedt op het eerste gezicht ook voordelen: men heeft, lijkt het, meer tijd. Maar dat is niet waar: een potje woedend mattenkloppen levert meer geestelijk en lichamelijk voordeel op dan een avondje voor de treurbuis hangen. Bovendien hoeft de mattenklopper niet meer naar de sportschool.
Overdrijven kan ook, zoals de Bond van Fiere Huisvrouwen, die hun levenszin alleen in blinkend gepolitoerde tafels willen zien schitteren. Het leven gaat over kunst, wetenschap en vriendschap; niet over chloor, spons en stofzuiger. Een verstandig mens laat zich niet voorstaan op zijn schone stoep. Hij geniet ervan.
Mocht het leven u voor een probleem stellen, waarvoor geen klinkklare oplossing is: ga matten meppen, schrob de vloeren, schuur de pot. De mattenklopper garandeert het beste effect: het gemoed en de mat luchten ervan op. Men legge de mat met de bovenzijde naar beneden en heffe de klopper; de dofdonkere holle weerklank dendert tegen de buurgevels: ”Schoon zul je, kreng!”
Idee 5
Culturele identiteit vindt haar definitie in reflectie. In wetenschap en kunst spiegelt het eigene zich en herkent zich deels wel of niet in het andere. Het is daarom aan te nemen dat Erik Pinksterblom en Alice in Wonderland elkaar kennen: het verschil tussen een spiegel en een schilderij bestaat niet als je de wereld achter de lijst binnenstapt.
Idee 6
De kassabon moet een bon voor een levensgezel worden. De in de supermarkt aangekochte producten zeggen niet alleen iets over iemands bestedingsruimte, ze getuigen nog meer van iemands burgerlijke status, geslacht, kookkunsten, en, soms al te pijnlijk, intelligentie.
Als een pafferige man van vijftig de kassaband volstouwt met industrieel voorbehandelde producten, zoals opwarmpizza’s, knakworsten in blik of mierzoete limonadedranken in plastic flessen is de kans klein dat hij een wederhelft heeft of er moeten ook Belinda – sigaretten naast liggen. Als dezelfde boodschappen door een nette maar toch wat gehaaste jongenman worden gekocht, is de kans groot dat hij student is.
In dat licht bezien zou het slimmer zijn, iemands partnerkeuze door de gescande kassabon te laten bepalen. Het moet informatietechnisch gezien een kleine moeite zijn, de eigen leeftijd en het eigen geslacht aan de gewenste leeftijd en het gewenste geslacht te koppelen op grond van overeenstemming in aankoopgedrag. Ziehier, de supermarktkassa werkt beter dan elke internet-dating-site.
Idee 7
Als de wegen niet verhard,
De dijken niet verzwaard en
Het vuilnis niet opgehaald,
Was libertariër zo gek nog niet:
“Van mien erf! En vlug wat!”
Dan toch maar…: belasting.
“En nou opgesodeflikkerd!”
Idee 8
Lieden uit de business-, public relations- en consultancy- wereld hebben het werkwoord communiceren overgankelijk gemaakt. Of deed een hoogleraar Latijn & Grieks het?
Ongeveer een klein decennium moet het voor het eerst gebeurd zijn dat iemand belangrijks het onvoorstelbare voor het eerst op de televisie uitsprak: “We hebben dat gecommuniceerd.” Vermoedelijk zal het wel iemand zijn geweest die iets met consultancy of business deed: deze mensen spreken een onnavolgbaar jargon waarmee ze zich boven het grauw dat niets van centen begrijpt, verheffen. Hij of zij was daarom heel belangrijk en het klónk ook zo lekker: een boodschap, een afspraak, een tijdstip communiceren. We communiceren wat af!
Het kan ook anders zijn gegaan: in een belangrijk college Klassieke Talen gebruikte uit balorigheid een hoogleraar het Latijnse communicare letterlijk, al druiste het wat in tegen het Nederlandse taalgevoel dat volstrekt niet gewend was aan een overgankelijk werkwoord communiceren. De studenten namen het over en weldra deed het volk het ook. In het eerste geval is het anglicisme en in het tweede een latinisme.
Ik vermoed dat de eerste verklaring het best de verwordingsgeschiedenis van communiceren beschrijft: “iets communiceren” is gemunt door slinkse voorlichters die weinig letters genoten hebben. Hoe dan ook, deze nieuwigheid vindt Van Dale in 2008 in orde. “Iets communiceren” kan inmiddels ook bij Van Dale. Waarschijnlijk heeft de Van Dale-redactie even gebeld -o nee, “gecommuniceerd” natuurlijk!- met de mensjes van de Taalunie: die willen den volke ook niet voorschrijven hoe het moet denken over taalgebruik of spelling.
De Taalunie heeft het grootste gelijk: taal is tenslotte iets van de communie; taal is het communicatiemiddel en als we dat goed communiceren, hebben we dat ook weer afgecheckt.
Ik doe niet mee! Hierbij verklaar ik officieel dat “communiceren” intransitief is. Zo, dat is dan weer meegedeeld.
Idee 9
Googlo ergo sum
Idee 10
Drie dingen, die in het gebruikelijke gebruik, het leven vergeten of waarin wij ons zelf vergeten:
– veel van wat de commerciële omroepen uitzenden;
– de inhoud van vele gratis krantjes in de trein;
– berichtjes in snel-tik-diensten zoals msn en twitter.
Het krantje blijft als voetenleggertje op de bank nog het langst bewaard. Met dank aan de vriendelijke conducteur.
Idee 11
Barbie moet dood. Na meer dan 50 jaar lonken, flemen en tergen als buigzame plastic hoezenpoes heeft zij de brandstapel verdiend: 50 jaar lang jonge meisjes voorhouden dat twee meter lange benen, borsten als punttaartjes en insectenogen omrand met slierthaar de norm zijn, getuigt van seksueel terrorisme. Aangezien het hier een rolmodel in plastic betreft, is vuur de beste oplossing: het idee lost smeltend op; hersenen had ze toch al niet.
Barbies freubelvriendje Ken wil ook graag in rook opgaan: hij wil niet langer voor piemelloze, opgepompte glitterman spelen.
Idee 12
Als zelfs knorrige kabinetsleden al met de snelberichtendienst Twitter hun zogenaamde hyper-hipheid willen aantonen, zonder enige redactionele schroom, geldt:
getwitter – getwetter – getwatter.
(Met dank aan Maxime V.)
Idee 13
Zoals alle autorijders in hun afgesloten rijtuig alle medeweggebruikers de hel wensen, zo zingen alle motorrijders heimelijk in hun helm. Niet alleen zijn daarmee motorrijders betere weggebruikers en betere muziekliefhebbers: ze zijn ook “gewoon” prettiger in den omgang. Laten we eerlijk zijn voor de verandering!: Motorrijders hebben welbeschouwd niet zozeer een groter risico in het verkeer, zij hebben vooral een groter invoelingsvermogen dan de kudde der blikjesrijders.
Idee 14
Huizen bouwen in natuurgebieden staat per definitie op gespannen voet met natuurbehoud. Zelfs dan, als er maatregelen worden getroffen om de schade weer “goed” te maken, zoals moestuintjes die bloeien bewonersafval. Niet-vervuilende menselijke bewoning is alleen denkbaar als gesloten, zelfvoorzienend systeem. Zulke systemen zijn niet uitgevonden en zullen niet uitgevonden worden. Daarom zouden bepaalde gebieden terrae inviae, ontoegankelijke streken, moeten blijven.
Idee 15
“Symbolisch koningschap” is een witte schimmel, een pleonasme: een koning is per definitie een symbool. Symbolen zijn nuttig en allesbehalve zin- of inhoudsloos. Dat denken sommigen wel eens; vooral zij die onbekend met of afkerig zijn van geritualiseerde, versteende gebruiken. Simpel gezegd: zonder riten geen non-riten, zonder geraamte geen vlees, zonder grond geen bouw.
Het staatshoofd in de Thorbeckiaanse staatsinrichting is geen zinloos symbool. Het is de staatsrechtelijke biechtvader of spiegel voor de minister-president. Koningin Juliana noemde zichzelf dan ook in een briefje aan Den Uyl met trefzekere geestigheid “uw praatpaal”: slechts onervarenheid van de eerste minister of een te grote neiging tot slippendragerij maakt hem onbekwaam in de bespiegelingen met het staatshoofd. Als de minister-president geen koninklijke staatsrechtelijke biechtvader meer zou hebben, zou daarvoor een andere staatsraad in de plaats moeten komen. Maar wie?
Het inrichten van een ceremoniëler koningschap verschuift de kernvraag: in welk ongecodificeerd staatsgebruik komt dán de symbolische meerwaarde en invloed van de biechtvader te liggen? Het lijkt mij geen “oplossing” voor iets wat sommigen als een probleem ervaren, namelijk: de biechtvader is niet gekozen, maar geboren in zijn ambt.
Ooit had iemand de slimme gedachte om juist dit argument om te draaien en te stellen dat dit geboren worden in een functie ook nuttig zijn kan: juist iemand die niet verkozen is, die zich niet heeft moeten opwerken in het dolmakende spel dat politiek heet, is bij uitstek geschikt als staatsrechtelijk biechtvader.
Voorshands staat Thorbeckes systeem, met alle organisch gegroeide correcties daarop, recht overeind; nieuwe wetgeving zal geen democratischere regering opleveren, als we daar al behoefte aan hadden.
Idee 16
Het Leidse Academiegebouw is gerestaureerd. Dat moest ook: het dak was aangevreten door kevers. Maar het is niet bij een technische restauratie gebleven, het is ook verbouwd en heringericht. Onderstaand idee gaat alleen over dit laatste en dan met name over de nieuwe meubels.
Allereerst enkele positieve, gelukte kanten: de balken en muren van het Klein Auditorium op de eerste verdieping zijn herbeschilderd in een soort quasimiddeleeuws, gotisch patroontje, dat zijn historische rechtvaardiging vindt in hervonden originele muurbeschilderingen. Lichtelijk zoet, maar gerechtvaardigd. Ook verdient de eregalerij van borstbeelden in wat vroeger buiten was, een glimlach. Dat alles is met liefde en goede zin voor esthetiek gedaan; een aanwinst.
Maar dan de Ikea-invloed! Daaronder valt de inrichting die zo verrassend in ontwerp en zo handig in het gebruik wil zijn en bijgevolg sneller verouderen zal dan een geplukte appel. Deze invloed is onontkoombaar en begint al bij aankomst: de bruin omrande mededelingsborden (Geen rijwielen plaatsen!) en de houten klapdeuren uit de dertiger jaren zijn weggegooid. Ze waren blijkbaar niet functioneel genoeg naar de zin van de binnenhuisinrichter. Kaal gestuukte wanden moeten nu de bezoeker een authentieke gewelvensfeer meegeven; de strak in staal uitgevoerde omlijstingen van de doorgangen ondersteunen deze zin voor gemaakte soberheid, waar alleen het Boeddhabeeld en de geurkaars ontbreken.
Deze zoete en tegelijkertijd zo praktische invloed laat zich het sterkst gelden in het botte feit dat álle negentiende-eeuwse collegebanken op de eerste verdieping verdwenen zijn. Waar zijn ze gebleven? Op de vuilnisbelt, op Marktplaats? In het Klein Auditorium zit het publiek nu op verchroomde, lui zittende stoeltjes; niet een houten collegebank is blijven staan.
De voorheen intensief gebruikte collegezaal van burgerlijk procesrecht was een imponerende ruimte met kerkbanken en een podium voor de docent. Nu is deze zaal op hoogtijdagen een grote verkleedkamer voor professoren en als deze er op alledaagse dagen niet zijn, hangen hun toga’s op knaapjes in glazen vierkante kasten. Ten spijte van de stadhouderlijke schilderijen die uit de bibliotheek zijn gehaald (daar hangt nu niets meer), bekritiseert deze in Ikea-verhulling gestoken vitrinezaal het academisch decorum: toga’s horen in een museum met “spotlicht” (in alle betekenissen).
Waarom moest het onderwijs uit het hart van de universiteit verdwijnen? Waarom is de herinrichting aan de binnenkant niet wát terughoudender uitgevoerd, met meer eerbied voor eerdere inrichtingen? Waarom hebben modieuze argumenten ten behoeve van de uitbating van het gebouw zo’n grote invloed gehad?
De zogenaamde representativiteit waar een bezoeker nu op vergast wordt, in goed Nederlands “design”, is de standaard van Ikea-kabouters die de arbodienst willen plezieren. De restauratie van het Academiegebouw en dan met name ook van het dak is in technisch opzicht kundig uitgevoerd en stemt vrolijk. Echter, de Ikea-invloed op de binnenhuisinrichting is droevig. Ik mis mijn streng zittende collegebanken, waar studenten college kregen van professor Meijers, de ontwerper van het Nederlands Burgerlijk Wetboek.
Ik mis ze heel, heel, heel erg. (geschreven 16 oktober 2009) Dit idee is verschenen in het Leids Unversitair Weekblad Mare op 22 oktober 2009.
Idee 17
Multatuli vormde diens idee 104 aldus:
– ‘Meent ge een genie te zyn?’
– ‘Ja.’
– ‘Die onbeschaamdheid is te geniaal om u niet te geloven.’

Deze stichomythie (met dank aan Leeman en Braet) laat zich eenvoudig herschrijven:
– ‘Meent ge een genie te zyn?’
– ‘Neen.’
– ‘Die bescheidenheid is te geniaal om u te geloven.’
Idee 18
Vertalen is altijd hertalen.
Idee 19
Uranium in Iran: Iranium
Idee 20
Feestboek, Gezichtenboek, Kinderplaatjes-boek,
Kletsboek, Ratel-reutel-keutelboek,
Invallen-boek, Gedachteschetenboek,
Niet-dagboek-boek, Narcissus-boek,
Neplevenboek, Nep-gezichtenboek, Niet-feestboek.
Onboek.
Idee 21
Het wegvallen van het grammaticaal geslacht in het Nederlands zal de zaken versimpelen:
Die meisje, die / die jongen, die / die vrouw die – die is allemaal goed.
Heh, wat heerlijk, lekker simpel!
Idee 22
Het wegvallen van het grammaticaal geslacht in het Nederlands zal zorgen voor herhalingen of nopen tot een andere volgorde:
“De jongen en dat meisje, dat ik een net een kwartier eerder had gezien, liepen verder.” moet dan wel zoiets worden als:
“Die jongen en die ene meisie liepen verder en ik had net die ene meisie een kwartier eerder gezien.”
Idee 37
Privatisering van overheidstaken leidt tot nieuwe, althans andere overheidsuitgaven.
Idee 38
Waar het onderwijs afgeschaft is, wordt het zwaar waden door onwetenheid.
Idee 39
Waar de regering op de algemene culturele vorming beknibbelt, zal de volgende het gebrek niet in een keer kunnen verhelpen. De eerste zal het dan een zorg zijn: haar mannetjes ziten bij de kachel.
Idee 40
Elke politicus wordt per definitie verdacht van een intellectuele lichtheid: denken is niet zo politiek.
Idee 41
Waarom de Regering mensen op posten zet, waarvan zij nooit kaas gegeten hebben, kan slechts de kaas weten.
Idee 42
Democratie de façon Hollandaise contemporaine: van gedogen tot gelogen.
Idee 43
Standenmaatschappij de façon de Klemens Wenzel von Metternich: Tsja, ach, ik weet niet, gaap, ach oooeee. Neen.
Idee 44
Dictatuur de façon stalinienne/hitlerienne: Rennen!
Idee 45
Oligarchie: O schoonmoeder, wilt u nog een kopje thee? Dan bereid ik alvast de gifcapsuul.
Idee 46
Monarchie: iets voor de Fransen.
Idee 47
Directe democratie per knopdruk: dit gaan glad nie werk nie! Welke knop? Twitter? Mailtje? Briefje? Sms? En met welke knop stemmen wij over welke knop? De urn?
Idee 48
Het gebod om zich voort te planten zou nu wel beter uitgelegd kunnen worden met: houdt u in!
Idee 49
Het hele idee om zich ter hoogte van Nederlands breedtegraad te vestigen grenst aan het dolle: koud, waterig en altijd zeerovers. Denkt u zich in: u bent een Batavier. U bent zojuist in dit paradijs binnen en dan? De hele dag hout sprokkelen voor het vuur, de hele dag wilde zwijntjes jagen voor het vlees, de hele dag ooft plukken voor de vitamientjes… En dan, ook nog een kind? O, helaas, zojuist is uw terp overstroomd en meldde zich een Viking. Ach nee: het is zwoegen, sappelen, kopinslaan.
Idee 50
Om recht te doen aan ons volkskarakter zou een standbeeld van Julius Civilis, de Bataafse rebel tegen de Romeinen, uitgerust moeten worden met een oranje opblaaskroon.
Idee 51
De kassière die de klant met één product in de hand begroet met “Deze wordt het?” verdient ter plekke een ferme terechtwijzing gelijk een klap in het gezicht, niet alleen vanwege de povere verwoording, de rammelende grammatica van het verwijswoord “deze”, niet alleen omdat het bevragen van het situationeel overduidelijke tergend werkt, maar vooral omdat de vraag met even veel recht had kunnen luiden: “Hoe durft u met dat ene ding bij de kassa te komen? Komt u maar terug als u méér hebt!”
Idee 52
Het grondwetsartikel inzake de inhuldiging des Konings in de versie van 1815 laat vermoeden dat het aan het begin van de 19de eeuw dikwijls mooi weer moet zijn geweest of dat men voor geen buitje vervaard was, nu de plechtigheid in de buitenlucht plaats heeft. Citaat grondwet, versie 1815:
Vijfde Afdeeling. Van de inhuldiging des Konings.
Artikel 52.
De Koning wordt bij het aanvaarden der Regering plegtiglijk beëedigd en ingehuldigd, in eene openbare en vereenigde zitting der beide kamers van de Staten-Generaal, welke te dien einde onder den blooten Hemel gehouden wordt; in tijden van vrede heeft deze plegtigheid plaats beurtelings te Amsterdam en in eene der steden van de zuidelijke Provinciën, ter keuze des Konings.
bron: http://nl.wikisource.org/wiki/Grondwet_voor_het_Koningrijk_der_Nederlanden_(1815)
Idee 53
Het bestaan van een “papa emeritus” (een paus met verdienste) naast een “papa emeriturus” (een paus die het nog verdienen moet) stelt de deelbaarheid van Christus’ vertegenwoordiging op aarde in de praktijk vast. Dit feit scheert en schuurt langs de dogmatische vraag van het monotheïsme.
Idee 54
Homo sapiens: een intergalactische soa.
Idee 55
Het leven: een geschonken opdracht, een bevel zonder weerga.
Idee 56
De verplichting om op de seconde precies te bidden, zoals deze op sommige Islamitische webstekken in de vorm van vaste gebedstijden wordt doorgegeven, waarbij zelfs tussen bijvoorbeeld Amsterdam en Den Haag twee minuten verschil wordt gezien, stelt de Mohammedaan in dit gps-gestuurde tijdperk voor fundamentele en prozaïsche vragen – je zult maar nét op de snelweg rijden.
Idee 57
Denkend aan Kniertje: De chocola wordt duur betaald!
Idee 58
Denkend aan Kniertje: Het coltan wordt duur betaald!
Idee 59
Denkend aan Kniertje: De palmolie wordt duur betaald!
Idee 60
De comperatief, en bijgevolg de superlatief, van het absolute bijvoeglijke naamwoord “dood” is als ironisch-cynisch stijlmiddel heel wel mogelijk:
– Is hij dood?
– Jah… Doder kan niet!
– Ojaaaa, ik zie het! Dit is wel de doodste hamster die ik ooit gezien heb.
Idee 61
Gelet op straten en stoepen, zijn zindelijke* buren een uitloopmodel.
* Zindelijk in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, betekenis 6: gesteld op reinheid en hygiëne.
Idee 62
Frans: een taal waarin de liefde mannelijk en de maan vrouwelijk! Donc, celle-ci qu’il nous faut étudier!
Idee 63
Dat al het gewetene menselijk is, mag tot existentiële twijfel stemmen en even grote geruststelling.
Idee 64
Het verstand wordt hogelijk overschat; het gevoel eveneens.
Idee 65
Rouwbeklag voor volwassenen in de vorm van knuffelbeertjes lijkt pathologisch geworden in een zich mondain re-ritualiserend tijdsgewricht. — De beren kunnen daar ook niets aan doen.
Idee 66
Politieke opvattingen zijn, in de likjes-mediademocratie, veelal sociaal overdraagbare aandoeningen, welker oppervlakkigheid slechts vaagjes herinnert aan zelfstandige meningsvorming.
Idee 67
Woorden als awkward en chill in een in het Nederlands gevoerd gesprek zijn, in tegenstelling tot het beoogde effect, een duidelijke aanwijzing voor onvolwassenheid, onbeschaafdheid en onkunde, waarmee alleen peuters en scholieren nog enigszins weg komen.
Idee 68
Het tragischte in het alledaagse zijn dingen die kapot of zoek of op raken. Van een grote afstand bezien, gebeurt dat met alles. — Ik zei al, het is tragisch.
Idee 69
Het uitstromen der rechtenfaculteit na college is adembenemend, vooral als schone jongelingen, die toch alleen al op grond van hun stralend en schrander en welbesneden uiterlijk van verstand en geestigheid en puik oordeelsvermogen moeten verdacht kúnnen worden van intelligentie, gevolgd worden door gedweeë bakvissen die onnavolgbare en dodelijke woorden als “Ik heb al bij Center Parcs * geïnformeerd” uitkotsen als likkende lava tot beteugeling aller oorspronkelijke gedachten, als castrerende tangen die klotsen als slurpende smorende gloek-gloek-boeien die leien naar lala-land, als, als, als…! O, waanzin! — In voorkomende gevallen is snakken naar asem geoorloofd, zo niet geboden.

* Center Parcs: Ogenschijnlijk een kleinburgerlijke verzameling van huisjes, zwem-, friet- en danskotten, met de kennelijke bedoeling de mensen een zogenaamd vrijafje te geven; in werkelijkheid echter niets anders dan een door hebzucht gedreven geitenboerderij die te veel kost. — Men blijve er verre van.
Idee 70
Evenredig met de wereldwijde migratiestromen groeit de juridische druk om telkens tot herinterpretatie van de zinsnede “met gegronde vrees tot vervolging” te komen, waardoor het begrip “vluchteling”, in de zin van het Internationaal Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen 1951, in beginsel verandert. — Dat kan goed zijn.
Idee 71
Een bril waardoor het gezicht van elke medemens die men niet wil zien, veranderd wordt in een kop van een kat, hamster of schoothond, zou een verbijsterend verkoopsucces zijn.
Idee 72
De kerkgang is in Nederland vervangen door festivalbezoek. Wij belijden onze dans, onze grote dans. Het door deelnemers ervaren voordeel van deze quasi-piëteit is het totale gebrek aan schuld, schaamte en stilte.
Idee 73
Het is nooit geestig om persoonlijke ergernisjes over publieke personen bot te vieren op het wereldwilde web in ironisch-sarcastische hyperbolen, omdat het uiterst gemakkelijk is. Zo kan men met goed fatsoen niet stellen dat: Mart Smeets een groot wijsgeer is, omdat voornoemde nooit neuzelt of kletst of zwetst, omdat hij het gewichtigste knooppunt van alle hoogst belangrijke commentaren op en weetjes over de commentaren op en weetjes over de familie- en vriendenkring van sporters is. — Nee, zoiets kan niet.
Idee 74
“No heaven […] no countries […] no religion […] no possessions…”
Imagine is a song written and composed in an epiphanic state of mind, staring in absolute awe at absolute nothing. One might say, they were as stoned as a bat.
Idee 75
De vrije informatietoegang via het internet heeft niet dié volksverlichting en democratiserende verdieping, laat staan beschavingsstoot, gebracht, welke bij de oprichting der volksencyclopedie Wikipedia was verwacht en verhoopt. Dat is weinig verrassend: zoeken vergt uitgangskennis. Men ga naar school.
Idee 76
In het wereldwijd bewaren van een verantwoord ecologisch evenwicht — met andere woorden: een bestendig evenwicht tussen consumptieve behoeften en natuurlijke bronnen — zal de mens onvermijdelijk falen, omdat de mens als ecologisch onderdeel zichzelf zal moeten matigen, waarop geen enkel bestendig uitzicht bestaat, gelet op de aard van dit wezen, dat zich zonder aarzeling blijft voortplanten in de waan dat het recht op alle gemakken, zoals auto’s, vliegtuigen, verre reizen, maar ook goedkope, industriële gebruiksgoederen, waaronder vlees en kleding (palmolie, soja, katoen, kunststoffen, enz.), onvervreemdbaar en vanzelfsprekend is, zónder de factor natuur te willen compenseren, zolang hij van de vervuiling geen last heeft. — De mens handelt pas als het water hem letterlijk aan de eigen lippen staat.
Idee 77
De kerstgedachte lijkt tegenwoordig voornamelijk in de tuincentra beleden te worden in afgetrokken vormen zoals daar zijn: knipperkransen, spuitsneeuw en bamboebomen. — Welterusten!
Idee 78
Buitengewoon grote religiositeit wordt niét gevoed door piëteit, maar eerder door ketenende wanen, welker mogelijk giftig construct veelal sociaal-economische belangen dient. Bijgevolg zijn de publiekelijk ten toon gespreide uitingen van zulke geloofsrichtingen, in kleding, gedrag of aanbidding, nauwelijks vroom te noemen.
Idee 79
Politici zijn soapspelers op autocue in een door- en doorgerepeteerd mediaspelletje van povere kwaliteit.
Idee 80
Gemalen neushoornhoorn als potentiemiddel; je zou denken dat het ééns uitkomt dat het geen ruk helpt.
Idee 81
Homo antecessor voedde eigen kinderen op en at die van anderen. De tweespalt voeden en eten zit de mens als overlevingswijze en krijgsvoering in de genen.
Idee 82
Het schijnbaar morele gelijk waarmee sommigen het wapen der politieke correctheid in stelling brengen, slaat elke open gedachte-uitwisseling bij voorbaat monddood. Bijgevolg is zulke correctheid het stomste wapen.
Idee 83
Sociale media (bestaan er asociale media?) als Facebook, Twitter, Instagram, enz. bevorderen verdomming, omdat zij meestentijds het reeds bekende en door “vrienden” meermaals bevestigde herhalen tot in de treurigheid en dit met een snelheid die aan buikloop grenst.
Idee 84
Het woord “participatiesamenleving” is een pleonastisch neologisme, dat, op grond van zijn juridische vaagheid en grammaticale stijlloosheid, waarschijnlijk uit het beregende denkraam van een manager is gevallen. Ik leef met hem mee.
Idee 85
“Belediging” behoort niet in het strafrecht, omdat het gevoel “beledigd te zijn” geen publieke genoegdoening nodig heeft: de derde, die buiten het conflict staat, in wiens naam het OM optreedt, heeft niet zó’n duidelijk belang dat een publieke bestraffing van de vermeend beledigende gerechtvaardigd is. Indien men meent van wel, overschat men de corrigerende werking van het strafrecht in dit tijdsgewricht, waarin langs elektronische weg, oneindig gemakkelijk en oneindig veel, de gedachte-uitingen zich kunnen kopiëren, tot op de wilde beesten af. En dat overwegende zou de vermeend beledigde genoegen moeten nemen met een civielrechtelijke actie uit smaad en laster (schadevergoeding). “Opruiing” daarentegen, het delict waarbij duidelijk derden betrokken worden, is reeds strafrechtelijk bedreigd. — En trouwens, je beledigd voelen is werkelijk, heel, heel, héééél tuttig.
Idee 86
Gelet op woord- en onderwerpkeuze deelt de NOS-redactie haar personeelsleden met die van Viva en Vriendin. – Heerlijk pathetische niemendalletjes ter vermaak zonder lering, maar persoonlijk. Zeker. – Suikerspinnenzoet in de jij-vorm, gif om te slapen terwijl de wereld woedt.
Idee 87
Het klopt dat ik iedereen die “wij” in de mond neemt, als sprake hij in mijn naam, een sok in de mond zou willen stoppen. Het is alleen dit nuchtere besef dat er geen beginnen aan is, omdat deze wij-pestilentie te wijd verspreid is. “Wij” moeten eens ophouden voor een ander te willen denken en spreken, zou ik bijna geschreven hebben.
Idee 88
De Europese Raad is een anomalie in het Europese staats- en bestuursrecht, welker bestaan de Europese Unie in haar kinderschoenen kenmerkt en wel hierom! De Raad is een mede-uitvoerend orgaan van de EU geworden, naast de Europese Commissie, terwijl hij bedoeld was als onderonsje voor nationale regeringsleiders, “om de boel vlot te trekken”. Echter, puur en alleen al uit het bestaan van twee uitvoerende organen blijkt het democratische en legitieme tekort binnen de EU, dat op de langen duur verlamt: de organen concurreren met elkaar, om invloedssfeer en doorzettingsmacht.
Naar Nederlandse verhoudingen vertaald zou dit betekenen dat het dagelijks bestuur der Vereniging van Gemeenten openlijk bekvecht met de nationale regering. Met dien verschil dat Nederlandse burgemeesters op dezelfde manier zijn aangesteld; regeringsleiders van de Europese lidstaten zijn regeringshoofden geworden dankzij geheel verschillende, nationale wetten.
Er ligt één duidelijke oplossing voor de hand die het debat binnen het Europees Parlement en daarmee de legitimiteit van het Europese experiment vooruit helpt: de Europese Commissie weer tot enig uitvoerend orgaan te maken. De Europese Raad kan dan weer worden wat hij was: een onderonsje.
Ook onder die duidelijkere, traditionele staats-bestuursrechtelijke constructie blijft het mogelijk dat regeringsleiders van nationale staten (de Nederlandse burgemeesters in de vergelijking) bij elkaar komen, waar en wanneer zij willen, om “de boel vlot te trekken.”, mocht dat nodig zijn.
Hiermee is niets gezegd over de politiek omstreden onderwerpinhoudelijke soevereiniteitsoverdracht van nationale parlementen naar het Europese parlement: het bovenstaande ontmaskert de Europese Raad als anomalie.
Idee 89
Het bewust afstorten van zwaar radioactief afval in zee, of het bewust afpompen van radioactief water, zoals dit dagelijks doorgaat in de Britse en Franse wateren in de nabijheid van de opwerkingsfabrieken — met medeweten van de betreffende overheden — zal op den duur niet alleen een ecologische ramp worden, maar juridisch bezien, in veler ogen een misdaad tegen de menselijkheid, waarop privaat-publieke vorderingen zullen worden gegrond. Deze toekomstige schadevergoedingsacties tegen de staat, die uiteindelijk toegewezen zullen worden, zullen in het licht van het geleden en het helaas te lijden leed in de vorm van definitief verworven en door te geven erfelijkheidsschade, niets anders dan dan een centje tegen het bloeden zijn.
(geschreven herfst 2016)
Idee 90
Gelet op de opkomst van politici, wier cultuurkapitaal vooral in oppervlakkigheid blinkt, kan gesteld worden dat de representatieve democratie uitstekend werkt: beperkt cultureel ontwikkelde, ideologisch verblinde, cognitief dissonante, zichzelf overschreeuwende, niet door enige kennis geremde geesten verdienen dezelfden. — Hopeloos en representatief.
Idee 91
Het in verenigingsverband belijden van het atheïstisch standpunt, dat wil zeggen, het samenkomen en opnieuw uitleggen, het herlezen van de argumenten die pleiten voor het niet-bestaan van een god, is religieus van aard: religio is het herlezen der schriften, de vergaring.
Idee 92
Mugggen, bavianen, meerkoetjes, horzels, zilver- en papiervisjes, motten, aziatische lieveheersbeestjes, amerikaanse brulkikkers, ratten, stafylokokken, alsmede andere ongezellige dieren, wel of niet aan te duiden als “homines sapientes”, zijn ondermaanse grappen.
Idee 93
Het nieuws is ouds.

(Deze tekstjes stonden eerder als zelfstandige bladzijde op deze webstek)

Na beluistering van de Reve-tapes

Reve liet zich racistisch getinte uitspraken ontvallen tijdens een vraaggesprek met Büch in 1983 voor Het Parool.

In december 2016 schreef ik een artikel over de vraag of volksschrijver Reve nu racist was geweest. Door het openen van bandopnames uit de nalatenschap van Boudewijn Büch was de vraag weer opgevlamd. De NOS kopte dat Reve wél racistische uitspraken had gedaan tegenover Boudewijn Büch [1]. Reve had zichzelf wel eens fascist genoemd; was hij dan nu ook racist?

Inmiddels zijn in het radioprogramma Radio Doc van de VPRO / NTR de opnamen gedeeltelijk publiek gemaakt. In december 2016 besluit ik mijn betoog met de slotsom dat men niet zomaar afgaan moet op wat Reve zelf allemaal roeptoeterde of schreef, omdat hij een poseur was. Na beluistering van de opnamen denk ik dat deze slotsom nog steeds geldt en dat het verdedigbaar is dat Reve geen racist was, al deed hij in het gesprek met Büch wel racistisch getinte uitspraken, die vervreemdend, overtrokken, half ironisch of half gemeend, of gespeeld woedend zijn. Reve wil grappig zijn. Of de luisteraar hem geestig vindt, moet hijzelf beoordelen; een vastomlijnd racistisch wereldbeeld, een racistische ideologie komt niet naar voren uit de opnamen.

Als Büch hem naar de beweegredenen vraagt van het in 1975 voorgedragen, beroemde gedicht Voor Eigen Erf (Laatste regels: “O Nederland, ontwaak! / Gooi al dat zwarte tuig er uit: / Ons land voor ons! / Op, naar de Blanke Macht!”) antwoordt Reve: “Ik heb dus de beschuldiging aan mijn adres dat ik slecht ben en dit en dat en die en dié, en dié mensengroepen het slechte in de wereld gun. De mensen die dat zeggen, dat zijn de vervolgers, dát zijn de massamoordenaars! Kijk, ik heb zo’n stapel brieven liggen van zwarte jongens, die schrijven, ‘Mijnheer, zoudt u niet mijn blanke meester willen worden?’ Maar ik heb er de woonruimte, de middelen niet voor.”[2]

Zo’n uitlating kan zowel negatief als positief jegens “zwarte jongens” geduid worden, maar in elk geval neem ik aan dat er geen stapels brieven van donkergekleurde Surinamers in huize Reve lagen. Na deze half serieuze uitspraak duidt Reve op de problematiek van de immigratie die het gevolg was van de Surinaamse onafhankelijkheid.

Na publicatie van het Parool-artikel zijn velen verontwaardigd. Büch en Reve verschijnen nog wel op de televisie, maar spreken slechts tégen en niet met elkaar. Reve zelf zegt geen racist te zijn, want racisme vindt hij dom. – De luisteraar vorme zelf een eigen oordeel!

                        De Grote Gerard Reve Show. Auteur: Kippa. Bron: ANP Archief.

Hieronder volgt de tekst van het in 2016 voor De Fusie geschreven artikel: 

Reve racist?

Op donderdag 24 november kopt de NOS dat “Reve wél racistische uitspraken tegenover Boudewijn Büch deed”. Dát valt om te duiden: Reve heeft altijd een vervormd en vervormend beeld van de eigen persoon neergezet, in een deconstructief spel dat de ironie voorbij ging, omdat met dat spel Reves openbare persona tenslotte samenviel. Daarom is veel van wat Reve schijnbaar met de grootste stelligheid stelde, te begroeten met kritische blik, goedwillend wantrouwen of een berg zout, wat trouwens ook geldt voor Büch.

Op 17 september 1977 schrijft Gerard Reve in een persoonlijke brief aan zijn uitgever Geert van Oorschot dat zijn werk al enige jaren niet meer autobiografisch is. Dat is te zwak uitgedrukt: Reve vond zichzelf dikwijls en graag opnieuw uit, en liet het niet na om vreemde, zo niet vervreemdende, uitspraken te doen. Hij schrijft op 17 juli 1971 in de brieven aan Simon C., verschenen in De Taal der liefde:

“Ik wil boeken gaan schrijven waarin ik de zijde van beide partijen kies, teneinde mijn debiet te verhogen. […] ik zou hetzelfde verhaal bijvoorbeeld in twee versies kunnen uitgeven. De ene versie een ‘progressief-katholieke roman op marxisities-leninistiese grondslag’ […] Daarnaast een versie waarin de ‘werkers’ aan de macht zijn …”

Reve speelt hier met de gedachte om eendere verhaallijnen door verschillende ideologische brillen te schrijven, tot vergroting der verwarring, ter “dekonstruksie”, van ideologieën en zichzelf, en dát, de spot ten top: wegens het banksaldo. De schrijver vindt zichzelf in de openbaarheid van het letterentoneel opnieuw uit.

Reve vervolgt in dezelfde brief: “Ik kan ook beschrijven hoe prachtige blanke, blonde germaanse [sic], rooms-katholieke aanbiddelijk mooie marechaussees allerlei werkschuwe zwarte rijksgenoten die voortdurend onze roomblanke dochters pogen de dure kleren van haar duizelingwekkend schone meisjeslichamen te scheuren, op hun beurt ontbloten en bij het verhoor slaan, mishandelen, ranselen, geselen, folteren en martelen. Zoek maar op in de encyclopaedie.”

Reve poneert de schrijver Reve voortdurend opnieuw

Reve beseft de werking van zijn woorden in het publieke (dit is een openbare brief aan Simon Carmiggelt) en deinst niet terug. Stelt hij werkelijk dat hij een tekst gaat schrijven over marechaussees die werkschuwe, zwarte rijksgenoten afranselen? Nee, hij speelt met het idee dát de volksschrijver Reve dat zou kunnen doen. Hij koketteert. Hij poseert. – “Werkelijk”.

De aanname dat wat de schrijver Reve opschrijft, overeenkomt met diens weloverwogen private persoon – zo deze sec bestaat – is te eenvoudig. Hier praalt snaaks-venijnig ideeënspel. Reve poneert de schrijver Reve voortdurend opnieuw, vlak voor en omwille van het publiek. Reves leven wás een schouwtoneel. Edwin Praat schrijft in het zesde hoofdstuk van zijn proefschrift dat Reves autofictie zich niet beperkt tot zijn boeken, “maar dat hij zijn gehele publieke manifestatie ermee doordrenkt.” Terecht concludeert Praat: “Wie in de publieke ruimte de werkelijke, ‘concrete’ auteur hoopt of zelfs eist aan te treffen, komt in het geval van Reve dus bedrogen uit.”

Bij de weging van uitspraken is niet alleen de context van het medium, het beoogde publiek, maar ook de vorm en de aard van de verklaring van belang: in een privé-bericht uit Reve zich anders dan in openbare (literaire) teksten of optredens, die een groter bereik hebben. Een veelgemaakte fout is het gelijkstellen van een auctoriaal commentaar in een fictietekst aan private opvattingen, maar bij Reve gaat het verder. Is het schijnbaar een feitelijke omschrijving, een verzuchting of een verwoording van ergernis? Wat beoogt zij? Wat is de intonatie? De oplossing van Mulisch’ uitvinding “het ironische der ironie” schiet daarin soms te kort. Mulisch schrijft: “Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat een ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben.” Maar ironie is bij Reve vaak geen zuivere omdraaiing, het is eerder dat Reve zelf zijn imago schept, herschept en, tenslotte vervreemdt.

Op 7 juni 1968 verzucht Reve in een brief aan Van Oorschot: “Over mijn plannen het volgende: ik zal wat meer in Amsterdam zijn dan vroeger, omdat de woning aldaar zo stil & lieflijk is gelegen. (Maar houd mijn aanwezigheid geheim.) […] Ik ben vol goede moed. Nu ik, na katholiek, ook nog fascist ben geworden, wordt het ongelooflijk stil om me heen. Weet je, dat er soms een hele dag niet één maal wordt opgebeld? Ik denk, dat ik deze isolatie zelf heb willen forceren. Ik ben zeer pessimisties over de wereld, maar niet over mijn werk.” Verklaart Reve zich in deze brief in alle ernst tot fascist?

Ga nooit zomaar mee in de De Grote Gerard Reve Show

Voordat de lezer van het in 1983 gepubliceerde vraaggesprek tussen Büch en Reve kraait dat Reve het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime ondersteunde, zou hij de geluidsopnamen moeten beluisteren, die nu semi-openbaar zijn. Deze zou hij moeten beluisteren in de contexten van het literaire discours en de politiek-maatschappelijke debatten van toen en nu. Daarna zou hij het gehoorde moeten vergelijken met het door Büch in ’83 opgetekende, met inachtneming van de naderhand aangedragen nuanceringen van Reve, waarbij hij ervoor waken moet om niet zomaar een invulling te geven op het raadsel dat vervreemding heet.

Ga nooit zomaar mee in de De Grote Gerard Reve Show. Hij meent het waarschijnlijk net anders; wie is “hij” trouwens? Ga zeker nooit zomaar mee in de weergave van Boudewijn Büch: Reve poseert, Büch fabuleert. UvA, zet die gesprekken op internet, want transscripties geven nooit exact de intentie van het gezegde weer, en zeker niet in het geval van een beroepsdeconstructivist.

Ondertussen lacht bij al deze oplaaiende belangstelling de zelfuitgeroepen volksschrijver Reve, multo vino bibito ascendit in coelum nix aan de handa, zich van kraaiend genot een kriek in de knuistjes. – Hij had tenslotte een winkeltje.

Internetbronnen (laatste oproep 7 mei 2020):

Emile van Brakel, “Reve racist?” op De Fusie (2 december 2016):
http://defusie.net/reve-racist/

Radioprogramma “Radio Doc”, VPRO / NTR, Radio 1 (4 februari 2017), aflevering “Schrijft u dat maar gerust in uw krant” (documentairemaker Tom Rooduijn):
https://www.vpro.nl/speel~RBX_NTR_6228966~schrijft-u-dat-maar-gerust-in-uw-krant-radio-doc~.html

Televisieprogramma “Andere tijden”, aflevering “Het raadsel van Reve”:
https://anderetijden.nl/aflevering/484/Het-raadsel-van-Reve

Tekst gedicht “Voor eigen erf” van Reve op DBNL (Propia Cures 1974):
https://www.dbnl.org/tekst/_voo013201101_01/_voo013201101_01_0037.php

Vrij Nederland, “De ironie van Gerard Reve”, auteur Jeroen Vullings (8 april 2016):
https://www.vn.nl/gerard-reve-ironie/

NOS-televisie, “De Grote Gerard Reve Show”, producent Rob Touber (1974) via Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=wxBkps7hjR8

Nieuwsbericht NOS, “Reve deed wél racistische uitspraken tegenover Boudewijn Büch” (24 november 2016):
https://nos.nl/artikel/2144754-reve-deed-wel-racistische-uitspraken-tegenover-boudewijn-buch.html

– Parool “Op een rijtje: omstreden uitspraken uit Reve-tapes” (23 november 2016):
https://www.parool.nl/nieuws/op-een-rijtje-omstreden-uitspraken-uit-reve-tapes~be63d5e4


[1] Het krantenartikel van Boudewijn Büch verscheen op 15 januari 1983 in de zaterdagbijlage van Het Parool, maar is op dit moment slechts op papier te bekijken. Het zou goed zijn om de gespreksopnamen met de weergaven in tekst te vergelijken.

[2] In de opname op 15:40 minuten.

Welk dier eet de mens?

Sommige dieren worden op grond van hun uiterlijk of leefwijze juist wel of juist niet gegeten. Hygiëne en moraal voeden elkaar.

Waarom slacht en eet de mens het ene en het andere dier niet? Waarom zouden wij wel een fazant eten, maar een pauw of een zwaan niet (meer)? Waarom is het rund in de ene cultuur heilig en wordt het opgepeuzeld in de andere? Schuilt er niet een zekere schijnheiligheid of domheid in de gewoonte om een bepaald dier op grond van zijn gewaardeerd uiterlijk, schoonheid, kortom positieve culturele betekenis niét te eten en het andere, dat deze eigenschappen ontbeert, wel? Is het bezitten of oproepen van emotionele kracht of culturele waarde een eigenschap op grond waarvan een dier geen voedsel mag zijn of juist wel? Blijft het buiten de keuken of moet het de pan in?

Stel, er is een heilig boek, een religieuze wet of culturele gewoonte, die zegt dat fazanten engelen zijn die niet gegeten moeten worden en men eet ze niet, dan is dat niet hypocriet, maar consequent binnen die context. Misschien raar buiten die context, maar evenwel consequent. Er bestaan culturen waarin culinair animisme opgeld doet: het eten van een bepaald (onderdeel van) een dier laat de veronderstelde kracht van (dat onderdeel van) dat dier overgaan naar de eter. Denk aan het eten van levende kikkervisjes, de veronderstelde potentie verhogende werking van neushoornhoorn of stierenballen, enz. Dat is wellicht bizar buiten die culturele context, het blijft evenwel consequent gedacht voor de animistisch belijdende. Of het ook objectief gezien gezond, hygiënisch, diervriendelijk of duurzaam is, zijn andere vragen.

Van schapendarmen worden ook vioolsnaren voor de traditionele uitvoeringspraktijk gemaakt.

Het wordt tasten in het duister als er helemaal geen enkel duidelijk zedelijk ge- of verbod (meer) is om de eetbaarheid van bepaalde dieren te bepalen, zoals bij “ons” als het gaat om zwanen. Is een gans minder dan een zwaan? Is een zwaan minder geschikt voor de pan dan een fazant? Nee, het is puur gebruik geworden om geen zwaan meer te eten. Maar niet lang geleden werden zwanen op hoogtijdagen wel degelijk gegeten. Vluchtig onderzoek op internet laat mij zien dat het nog steeds wel wettelijk toegestaan is om een zwaan te schieten, maar dat het een enorm “gedoe” is, en het beleid per provincie (obscuur!) verschilt. Ik geloof niet dat er een zwanenvleesboerderij bestaat en ik heb ook nog nooit zwaan in de supermarkt gezien. Maar is de zwaan minder geschikt voor de pan dan de fazant? Fazant schijnt lekkerder te zijn, maar dat is geen argument tégen de toelaatbaarheid van het zwaan eten. 

“Wij” eten geen huisdieren. Ook daarvoor geldt min of meer hetzelfde: is een tonijn geschikter om te eten dan een hond? Er is één heel zuiver argument: met de eigen huishond heeft men een band, met de willekeurig in het net gezwommen tonijn niet. Nee, je gaat natuurlijk niét je eigen huisgenoten op vier poten opeten. Dat is niet hypocriet, dat is meer dan begrijpelijk en binnen de context van het eigen erf en bijbehorende have consequent. Maar, dat is evenwel geen argument om viervoeters tot verboden voedsel te benoemen. Paard en rund eten we wel; zijn die dieren soms minder waard dan een hond of kat? Nee.

En dan! Een insect, bijvoorbeeld een meelworm of een sprinkhaan, is te klein om een band mee op te bouwen en uitermate geschikt om te kweken. Handig! Een moreel probleem minder. Zijn insecten “stom”, hebben ze geen enkele geesteskracht? Hoe rijk is het geestelijke leven van het lieveheersbeestje? Insecten lijken vooral als kleine machientjes te handelen en reageren, maar dat doen ze buitengewoon kundig. De spin wil wegrennen voor de stofdoek, de vlieg vliegt net weg, voordat ze doodgemept wordt. Insecten zijn in elk geval bijzonder genoeg om bewonderd te worden en zijn ronduit noodzakelijk voor het bestaan van de mens. Maar, dat is evenwel geen argument om insecten wel of niet te eten. Bij het doden van insecten is er in elk geval een moreel probleem minder: ze zijn werkelijk in een klap dood en hebben geen centraal zenuwstelsel.

De bacteriën laat ik buiten beschouwing: biologisch gezien zijn er argumenten om ze wel en niet als dier te laten gelden, bovendien maakt ieders spijsvertering gebruik van die levensvorm. Medelijden met de dood van een bacterie heb ik nog nooit vernomen, noch van een geestelijke, noch van een voedselkundige. Of roept u bij het koken: “O, daar gaan die arme bacteriën! Welk een slachting!” En toch doodt u ze, zij het op microniveau.

Wat ik hier heimelijk als wegingsfactor voor of tegen het eten van een bepaalde diersoort heb ingebracht, maar waarmee u waarschijnlijk zomaar in mee bent gegaan: het veronderstelde intelligentieniveau van een dier. Een bepaald dier heeft een bepaalde mate van intelligentie, zo wil ik aannemen; er zijn niet zo slimme dieren (luizen) en bijzonder intelligente (orka’s, apen, enz.). Dat ik dat aanneem, mag vanzelfsprekend klinken, dat is het allerminst. Tot voor kort waren dieren, alle dieren, in het Nederlands burgerlijk recht een zaak, een ding met economische waarde. Impliciet werd daarmee verondersteld dat dieren elke geesteskracht ontberen, terwijl we van onze hond, kat, ons paard of rund in het dagelijkse leven beter weten.

En nu wat scherper, letterlijk, om de innerlijke waarde van een dier recht te doen: aan de slacht! Eerder heb ik eens ten onrechte in de vluchtigheid hygiënemaatregelen van zedelijkheidsgeboden willen scheiden, maar dat is een denkfout: moraal en hygiëne zijn streng met elkaar verbonden en “voeden” elkaar, wat ik natuurlijk had kunnen weten van, bijvoorbeeld, de gebruiken in de Joodse keuken. Huidige als streng ervaren keukengeboden – Gij zult vlees van melk scheiden, gij zult geen varken eten, gij zult … – hebben dikwijls een alledaagse achtergrond. E-coli is geen product van Conimex.

Zindelijkheid en properheid zijn ten enenmale onderdeel van moraal en cultuur, waarin het “algemeen kennisniveau” besloten ligt. Dat betekent dat de omgang met dieren, het telen, vervrachten, voederen, slachten en verwerken van dieren meedeint met het algemene kennisniveau. In de zichzelf beschaafd achtende, geïndustrialiseerde wereld moet elke vorm van achterlijke, onhygiënische, niet-duurzame, laat staan animistische dierverwerking bestreden worden. Een mens krijgt geen stierenpotentie van neushoornhoorn, verkrijgt geen betere huid van schubdieren, doet er wijs aan geen ratten als “waterkonijn” te eten, en hij weet dat internationale massaveeteelt en vervrachting gevaren met zich meebrengt voor het dier, én zichzelf.

Het schubdier wordt in de Aziatische (medicijnen-)keuken gebruikt. Eigen tekening; potlood en waterverf.

De Lichtfabrieken

Hieronder volgt een pastiche, een na-aapstukje-in-de-stijl-van. In dit geval: de stijl van Bordewijk. Laat u zich daarom niet in de luren leggen: ik ben niét 120, tot mijn alledaags woordgebruik behoort niét “het schiftende schuim van de syfilis”, “de aamborstige arbeider” of “de ter kimme blazende staketsels der Lichtfabrieken”. Dát alles zou Bordewijk geschreven kúnnen hebben, of niet? – U het oordeel! – De eigennamen in onderstaand verhaal zijn op Bordewijkiaanse wijze verbasterd.


De Lichtfabrieken

Het was voor Servaes geenszins kinderspel zijn weg naar arbeid te vinden. Tot zijn een en twintigste had hij te hooi en te gras baantjes, maar het schoot niet op. Crisis dreigde hem te breken. Doch oprechte zelfachting belette hem om zich in te schrijven voor enig Rijkswerkverschaffingsproject op de hei. Daarnevens verheugde hij zich in jeugdige opstandigheid. Breken zal ik nooit, besloot hij. Aldus vocht hij zich langs grauwende paupergrachten een weg naar het administratiekantoor der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elektriciteit in de hoop op werk in zijn geboortestad Leiden. Het was iets naïef eerlijks en onvermurwbaar rassigs in hem. Met de zuiver witte voortanden half ontbloot als uiting van tactiek of instinct werkte hij zich door kwalijk riekende grachtenbuurtjes en aanslibbende bebouwing. Vuilnis en etensresten vulden het water. Walging nam hem beet.

            Arbeidersvrouwen zwenkten op deze ochtend de brede heupen in het kurkentrekkend stegengebied tussen Haarlemmerstraat en Oude Vest, onder de werkjurken te veel kinderen. Naambordjes met Delamisère, Bootinbad, Godheyn, Parrdon, Kartee, Steltloper, Kraaiemaar, Mietemat, Bierot. Fieltige lieden in de Bouwelouwensteeg, aangetast door drank en inteelt, waren tegen krothuisjes neergestreken en verwerden allengs tot de schuimende syfilis zelf. Zij stonden hem in de weg en staarden hem na. De jongeman in jas en hoed groette minzaam, maar groette. Zo ruim was hij, al kon hij hun indolentie niet goed lijden die hem voortkwam als gesmoord esprit. Ledigheid ademden zij, weerzin verheelde hij. Hij vermat zich tegen de armoe te handelen, zich te weer te stellen. Dat moest geweten. Trots schiep plicht en vond hopelijk nawerking bij het proletariaat. Servaes streefde meer professie na dan de huidige werkelijkheid hem wilde bieden.

            Hij liep het fabrieksterrein op. Het brute van deze omgeving overviel Servaes in zijn overgevoeligheid, de machinetempels waren meedogenloos. Elektriciteit bespoedigt het leven der huisvrouw en de dood des arbeiders, dacht Servaes apodictisch en overwoog dat ook huisvrouwen arbeidenden in het collectief waren. De gedachte vervloog.

            Op het Papegaaisbolwerk strekten de uitbreidingen van de Gemeentelijke Lichtfabrieken zich uit over waar eeuwen lang armlastigen en Joden begraven waren. Nu vraten de fabrieken cokes en braakten gas en stroom, gehoor gevend aan de roep om licht, warmte, snelheid. Voor hem ontvouwde het industriële labyrint zich als een opgedirkte poen, gekleed in bijeengeraapte kledingstukken uit verschillende modes. De eerste gebouwen, gebouwd rond de eeuwwisseling, plachten zich te tooien met Hollandse speklagen, de latere betonnen gebouwen hadden zich zakelijk ontdaan van elke architectonische genoeglijkheid.

            Het nieuwste en grootste turbinehuis voor Leiden en Omstreken voedde en ontlastte zich middels zij-inlaten waar kranen op rails in- en uitgingen, de kolenwerkers rationaliserend tot lichtvoeders. Het gebouw beroet, massief, sacrosanct, een tempel voor Elektriciteit die het ganse etmaal gevoed moest. In zijn strakke belijning niet onelegant, maar vooral cyclopisch en lapidair. De traveeën met gevelramen reikten hemelwaarts. Terreinlocomotieven en grijpkranen voorzagen het zwetende gedarmte van cokes, bovenin gierde de turbine, geschoord door stalen binten, het hoogaltaar van het godshuis. Naar pek rook het beneden, naar ozon boven, vonken regenden naar de verdeelstations. Men diende de haveluinige godheid met onbetaald overwerk en geregeld ongeval. De hoge bakstenen schoorstenen roetten gelijk fier ter kimme blazende staketsels der Moderniteit het zwerk en verpletten de aamborstige arbeider. Hier begint de Nieuwe Tijd, in walsende vaart.

            Daar, op een open plek tussen de cokesbergen bleef hij staan en zag op naar de zwaar gezwarte trap van het administratiekantoor.


De beelden zijn stills uit de bedrijfsfilm van de Stedelijke Fabriek voor Gas en Electriciteit te Leiden, gedateerd 31 december 1931. Zij zijn online gezet door het archief van: Beeld en Geluid. Ik heb toestemming gekregen om deze beelden te citeren.

Bronnen:
https://www.beeldengeluid.nl/
http://in.beeldengeluid.nl/collectie/details/expressie/88882/false/true