Welk dier eet de mens?

Sommige dieren worden op grond van hun uiterlijk of leefwijze juist wel of juist niet gegeten. Hygiëne en moraal voeden elkaar.

Waarom slacht en eet de mens het ene en het andere dier niet? Waarom zouden wij wel een fazant eten, maar een pauw of een zwaan niet (meer)? Waarom is het rund in de ene cultuur heilig en wordt het opgepeuzeld in de andere? Schuilt er niet een zekere schijnheiligheid of domheid in de gewoonte om een bepaald dier op grond van zijn gewaardeerd uiterlijk, schoonheid, kortom positieve culturele betekenis niét te eten en het andere, dat deze eigenschappen ontbeert, wel? Is het bezitten of oproepen van emotionele kracht of culturele waarde een eigenschap op grond waarvan een dier geen voedsel mag zijn of juist wel? Blijft het buiten de keuken of moet het de pan in?

Stel, er is een heilig boek, een religieuze wet of culturele gewoonte, die zegt dat fazanten engelen zijn die niet gegeten moeten worden en men eet ze niet, dan is dat niet hypocriet, maar consequent binnen die context. Misschien raar buiten die context, maar evenwel consequent. Er bestaan culturen waarin culinair animisme opgeld doet: het eten van een bepaald (onderdeel van) een dier laat de veronderstelde kracht van (dat onderdeel van) dat dier overgaan naar de eter. Denk aan het eten van levende kikkervisjes, de veronderstelde potentie verhogende werking van neushoornhoorn of stierenballen, enz. Dat is wellicht bizar buiten die culturele context, het blijft evenwel consequent gedacht voor de animistisch belijdende. Of het ook objectief gezien gezond, hygiënisch, diervriendelijk of duurzaam is, zijn andere vragen.

Van schapendarmen worden ook vioolsnaren voor de traditionele uitvoeringspraktijk gemaakt.

Het wordt tasten in het duister als er helemaal geen enkel duidelijk zedelijk ge- of verbod (meer) is om de eetbaarheid van bepaalde dieren te bepalen, zoals bij “ons” als het gaat om zwanen. Is een gans minder dan een zwaan? Is een zwaan minder geschikt voor de pan dan een fazant? Nee, het is puur gebruik geworden om geen zwaan meer te eten. Maar niet lang geleden werden zwanen op hoogtijdagen wel degelijk gegeten. Vluchtig onderzoek op internet laat mij zien dat het nog steeds wel wettelijk toegestaan is om een zwaan te schieten, maar dat het een enorm “gedoe” is, en het beleid per provincie (obscuur!) verschilt. Ik geloof niet dat er een zwanenvleesboerderij bestaat en ik heb ook nog nooit zwaan in de supermarkt gezien. Maar is de zwaan minder geschikt voor de pan dan de fazant? Fazant schijnt lekkerder te zijn, maar dat is geen argument tégen de toelaatbaarheid van het zwaan eten. 

“Wij” eten geen huisdieren. Ook daarvoor geldt min of meer hetzelfde: is een tonijn geschikter om te eten dan een hond? Er is één heel zuiver argument: met de eigen huishond heeft men een band, met de willekeurig in het net gezwommen tonijn niet. Nee, je gaat natuurlijk niét je eigen huisgenoten op vier poten opeten. Dat is niet hypocriet, dat is meer dan begrijpelijk en binnen de context van het eigen erf en bijbehorende have consequent. Maar, dat is evenwel geen argument om viervoeters tot verboden voedsel te benoemen. Paard en rund eten we wel; zijn die dieren soms minder waard dan een hond of kat? Nee.

En dan! Een insect, bijvoorbeeld een meelworm of een sprinkhaan, is te klein om een band mee op te bouwen en uitermate geschikt om te kweken. Handig! Een moreel probleem minder. Zijn insecten “stom”, hebben ze geen enkele geesteskracht? Hoe rijk is het geestelijke leven van het lieveheersbeestje? Insecten lijken vooral als kleine machientjes te handelen en reageren, maar dat doen ze buitengewoon kundig. De spin wil wegrennen voor de stofdoek, de vlieg vliegt net weg, voordat ze doodgemept wordt. Insecten zijn in elk geval bijzonder genoeg om bewonderd te worden en zijn ronduit noodzakelijk voor het bestaan van de mens. Maar, dat is evenwel geen argument om insecten wel of niet te eten. Bij het doden van insecten is er in elk geval een moreel probleem minder: ze zijn werkelijk in een klap dood en hebben geen centraal zenuwstelsel.

De bacteriën laat ik buiten beschouwing: biologisch gezien zijn er argumenten om ze wel en niet als dier te laten gelden, bovendien maakt ieders spijsvertering gebruik van die levensvorm. Medelijden met de dood van een bacterie heb ik nog nooit vernomen, noch van een geestelijke, noch van een voedselkundige. Of roept u bij het koken: “O, daar gaan die arme bacteriën! Welk een slachting!” En toch doodt u ze, zij het op microniveau.

Wat ik hier heimelijk als wegingsfactor voor of tegen het eten van een bepaalde diersoort heb ingebracht, maar waarmee u waarschijnlijk zomaar in mee bent gegaan: het veronderstelde intelligentieniveau van een dier. Een bepaald dier heeft een bepaalde mate van intelligentie, zo wil ik aannemen; er zijn niet zo slimme dieren (luizen) en bijzonder intelligente (orka’s, apen, enz.). Dat ik dat aanneem, mag vanzelfsprekend klinken, dat is het allerminst. Tot voor kort waren dieren, alle dieren, in het Nederlands burgerlijk recht een zaak, een ding met economische waarde. Impliciet werd daarmee verondersteld dat dieren elke geesteskracht ontberen, terwijl we van onze hond, kat, ons paard of rund in het dagelijkse leven beter weten.

En nu wat scherper, letterlijk, om de innerlijke waarde van een dier recht te doen: aan de slacht! Eerder heb ik eens ten onrechte in de vluchtigheid hygiënemaatregelen van zedelijkheidsgeboden willen scheiden, maar dat is een denkfout: moraal en hygiëne zijn streng met elkaar verbonden en “voeden” elkaar, wat ik natuurlijk had kunnen weten van, bijvoorbeeld, de gebruiken in de Joodse keuken. Huidige als streng ervaren keukengeboden – Gij zult vlees van melk scheiden, gij zult geen varken eten, gij zult … – hebben dikwijls een alledaagse achtergrond. E-coli is geen product van Conimex.

Zindelijkheid en properheid zijn ten enenmale onderdeel van moraal en cultuur, waarin het “algemeen kennisniveau” besloten ligt. Dat betekent dat de omgang met dieren, het telen, vervrachten, voederen, slachten en verwerken van dieren meedeint met het algemene kennisniveau. In de zichzelf beschaafd achtende, geïndustrialiseerde wereld moet elke vorm van achterlijke, onhygiënische, niet-duurzame, laat staan animistische dierverwerking bestreden worden. Een mens krijgt geen stierenpotentie van neushoornhoorn, verkrijgt geen betere huid van schubdieren, doet er wijs aan geen ratten als “waterkonijn” te eten, en hij weet dat internationale massaveeteelt en vervrachting gevaren met zich meebrengt voor het dier, én zichzelf.

Het schubdier wordt in de Aziatische (medicijnen-)keuken gebruikt. Eigen tekening; potlood en waterverf.

Zonder taal gaat het niet

Het academisch talenonderwijs is van grote, culturele en dus ook economische waarde.

Onderstaand in de Mare op 2 april 2015 ingestuurd opiniërend artikel is mijn antwoord op de vragen die de beweging “De Nieuwe Universiteit” inzake het talenonderwijs opwierp.

Universiteiten vergeten in hun onleesbare instellingsplannen vol muisgrijs uitzendbranchejargon het enorme belang van talenonderwijs, schrijft Emile van Brakel. Hoog tijd voor eerherstel, of zo u wilt, hervalorisatie.

Wat is er over van de academische geest die de gemeenschap intellectueel aanvuurt, en waarin bijvoorbeeld een student rechten colleges Frans volgt omdat hij zich wil verrijken? Die geest is allang weggevlogen. Nederland is bij goed (middelbaar) onderwijs gebaat, omdat niet alleen in de handel, maar ook in de wetenschap talenkennis waardevol is: de Duits- en Franstalige wetenschapswereld is een andere dan de Engelse.

Spandoek Maagdenhuis
“Laat de Talen niet verschralen!”
Maagdenhuisbezetting, 2015.
Auteur: eigen werk

Toch daalt het niveau in alle talen, waaronder het Nederlands, al decennia lang. Het daalt en daalt en daalt tot in blatant nihilisme. Sommige scholen bieden de vakken Frans en Duits niet meer aan bij gebrek aan leerkrachten. Het is tijd om deze vakkrachten, een ‘product’ van geesteswetenschappen, te herwaarderen en dit tot uitdrukking te laten komen in een slimmere onderwijsfinanciering. Het is bovendien noodzaak dat door het hele land de klassieke studierichtingen Duits en Frans blijven worden aangeboden.

Universitaire bestuurders zijn gebonden aan zogenoemde instellingsplannen. Dit zijn onleesbare documenten in muisgrijs uitzendbranchejargon. Het Universiteit Leiden Inspiratie en Groei Instellingsplan 2010 ‐ 2014 spreekt over ‘proactief academisch ondernemerschap’ waarin men moet ‘zoeken naar mogelijkheden om de baten te vergroten’. De UvA stelt in het instellingsplan Oog voor Talent dat zij ‘van alle wetenschappelijke medewerkers verwacht dat zij extern acquireren’.

Hierin schuilt een probleem voor bepaalde onderwijsrichtingen voor welke er niet goed een andere financiering denkbaar is dan de publieke eerstegeldstroom. Er zijn vele universitaire producten die niet direct vermarktbaar zijn: op het octrooi van de Senseo kun je geld vangen, geen bedrijf echter zal ooit een cent neerleggen voor een leraar. Zijn zulke producten daarom meteen niet – het grote toverwoord! – valoriseerbaar? Neen natuurlijk niet! Er zijn heel veel zaken die je niet kunt verkopen op de markt, maar die toch van grote waarde zijn, omdat de markt zelf niet buiten hen kan bestaan. Zonder taal gaat het niet.

De minister van Onderwijs ziet dit ook in, getuige haar brief aan de Tweede Kamer van 3 maart jongstleden: ‘De waarde van een (kleine talen-)opleiding staat […] niet gelijk aan het aantal studenten dat een opleiding volgt.’ Om vervolgens te stellen dat het aan de lokale besturen is om beslissingen te nemen: ‘Juist om het instellingbeleid niet afhankelijk te maken van het aantal studenten per opleiding, biedt de huidige lump sumfinanciering instellingen de ruimte om de middelen in te zetten waar ze het hardst nodig zijn.’

Maar waar is dat dan? De beslissing blijft vooralsnog uit.

Al in februari 2013 schreef de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in de kritische reflectie Effecten van universitaire profilering en topsectorenbeleid in de wetenschap in Nederland: ‘In de prestatieafspraken staan beloftes voor toekomstige opleidingsrendementen. […] De consequenties hiervan zijn op dit moment nog niet te overzien, maar een maatschappelijk ongewenst effect kan zijn dat in bepaalde vakgebieden onvoldoende leraren worden opgeleid.’

Het wordt tijd om in te zien dat het handhaven van het onderwijsniveau door de zelfstandigheid van studierichtingen als Duits, Frans, of Italiaans te garanderen, op rijksniveau bezien, werkelijk niets kost. Dit temeer omdat het blijven aanbieden van de klassieke studierichtingen, het vormen of aanbieden van andere, studierichtingen-doorsnijdende curricula niét in de weg staat. Met de KNAW wil ik de minister en haar beleidskaders vooral op het hart drukken, niét het beproefde kind met het badwater weg te gooien. Excellentie, garandeert u de expertise!

Het is de hoogste tijd dat de waarde van het gehele talenonderwijs, met name van Frans en Duits, opnieuw wordt vastgesteld, gehervaloriseerd zo u wilt. Ten eerste omdat onze kinderen geen direct vermarktbaar product afnemen, maar een taal en cultuur deelachtig willen worden. Ten tweede omdat hernieuwd niveau, elan, samenhang en opbouw van het gehele talenonderwijs, van het primaire niveau af, de bitterste noodzaak is.

Als de minister besluit om nóg verder geografisch af te slanken door nog maar op een of twee plaatsen Duits of Frans aan te bieden, betekent dit dat het academisch leraarschap voor deze schoolvakken wordt opgegeven, omdat met geen mogelijkheid aan de landelijke behoefte aan vakbekwame vwo- leraren kan worden voldaan. Dán worden pre-academici nog alleen maar onderwezen door non-academici. Dat wil Nederland niet.

Academisch gevormde talenstudenten zijn de fine fleur, achter wier bestaan vele mensen, oneindig veel cultuurgoed en daarmee ook grote economische activiteit schuilt, die zich weliswaar niet direct toont, maar tegelijkertijd onvervangbaar is. Niemand weet precies wat de waarde van een leraar Frans of Duits is die jarenlang les geeft, omdat niemand kan zeggen wat alle leerlingen gaan doen.

Wel weet ik dat zo’n leraar een steeds grotere zeldzaamheid is geworden.

Emile van Brakel schrijft zijn letterkundig proefschrift in het Duits, denkt mee met De Nieuwe Universiteit Leiden en heeft enkele jaren in het middelbaar onderwijs als leraar gewerkt.

Gepubliceerd op: http://www.mareonline.nl/archive/2015/04/01/opinie-zonder-taal-gaat-het-niet

Open brief aan Marjolijn van Heemstra

Marjolijn van Heemstra schets in én samen met de figuur van Garry Davis de problemen van mondiaal personenverkeer, waarbij zij de ontologische vragen naar het werkelijkheidsgehalte van nationale mythen schampt, de rechtvaardigheid van geboorte en toeval onderzoekt, en de zin om je te verzetten aansteekt. Een antwoord.

Onlangs name een goede vriend mij mee naar de voorstelling “Garry Davis” van Marjolijn van Heemstra.  U moet ook gaan. Wij allebei waren verrast en ontroerd door de voorstelling; de terugweg naar huis bleek te kort om “even” de aangeroerde problematiek te bespreken. Marjolijn schetst in én samen met de figuur van Garry Davis de problemen van mondiaal personenverkeer, waarbij zij ontologische vragen naar het werkelijkheidsgehalte van nationale mythen schampt, de rechtvaardigheid van geboorte en toeval onderzoekt, en de zin om je te verzetten aansteekt. Kom daar dezer dagen nog maar eens om! Hieronder volgt in een open brief een antwoord op Marjolijns voorstelling.

Beste Marjolijn, dear Mr. Davis,

Met John Lennon zing je “Imagine there’s no countries. It isn’t hard to do. Nothing to kill or die for. And no religion too. Imagine all the people living life in peace.” Mijn probleem is niet dat ik geen fantasie heb, maar dat mijn fantasie op hol slaat! Ik kom uit op de vaststelling dat, indien er geen landen waren, de mensen nóg niet in vrede met elkaar zouden leven.

Sterker nog, ik denk dat het begrip “land”, in de zin van natie, maar ook sociale groep daarbinnen, onderdeel is van een besef van eigen identiteit. Een besef dat voor veel mensen juist zinvol is, of wij h

et nou prettig vinden of niet. Juist dat besef van eigen identiteit is voor velen een reden om in de praktijk van alle dag niét te doden of ten strijde te trekken, want, en dat beseffen de meeste mensen niet, deze identiteitsonderdelen zijn rekkelijk: zij worden persoonlijk ingevuld, ook zelfs dan, als zij ontkend worden.

Zijn wij het niet die hier en nu de vrijheid hebben om land en religie te ontkennen?

Dat de vrede op aarde sinds mensenheugenis maar niet wil uitbreken, is tragisch en waarschijnlijk te wijten aan de mens op zich: Kaïn sloeg Abel dood, Romulus Remus. De condition humaine is broos en schrijnend. Soms, nou eigenlijk redelijk vaak, overvalt mij schaamte wegens mijn lidmaatschap van de vereniging “mensdom”. Jou zal het ook zo vergaan.

En het ergste van alles is dat wij, jij en ik, en al die anderen hier in den ondermaanse, er niet om hebben gevraagd! Wij hebben niet gevraagd om geboren te worden. Wij hebben er niet om gevraagd om hiér en nú geboren te worden. Wij hebben er niet om gevraagd om ons alle rechten en plichten van het Nederlanderschap, van het Europeaan-zijn, te geven. Wij hebben dat allemaal gekregen. Ongevraagd. Ik zeg niet of dat terecht of onterecht is; ik zeg dat dat zo is.

Je ontbloot dit bevreemdende, hoogste zelden bewust genoemde feit in de figuur van “Marie uit Drenthe”, met wie wij, in de Randstad, wél belasting betalen en met een andere mens buiten de EU niet. Het is bevreemdend, omdat de Nederlandse identiteit en dan ook de belastingband met Mien “verzonnen” is. Ja, maar nee! Kijk, hoe sterk of slap ook de onderlinge samenhang en solidariteit binnen de landsgrenzen op “verzinsels” over de eenwording van de Nederlandse natie rust, in de praktijk van alledag is dat wat jij “verzinsel” noemt, zó reëel, dat de meeste mensen zondermeer zijn werkelijkheid aannemen, althans zo handelen alsof de vraag naar het kunstmatige, naar het verzinsel van een natie nooit is gesteld. Daarmee alleen al is in de praktijk van alledag de Nederlandse staat binnen de EU werkelijkheid.

“Marie uit Drenthe” is even werkelijk is als de nationale belastingplicht en je mag hopen dat Marie even zinnig nadenkt als wij, maar zeker weten doen wij dat niet. Dat hoeft ook niet: wij hoeven niet van Marie te houden. Er is geen wet die zegt, gij zult van al uw landgenoten houden. Wel rust op Marie en ons hetzelfde pakket rechten en plichten en dát, dat is al heel wat. Dat is eigenlijk verbazingwekkend veel.

Wij zijn tegen dank of ondank erfgenamen van onze voorouders, die ons bepakken met rechten en plichten. Is dat moreel juist? Deze vraag onderzoekt het wezen van erven én het toevallige karakter daarvan. Dat is een zelden gestelde vraag.

Wel, het staat ons vrij het ongevraagde geschenk niet aan te nemen: we kunnen weggaan, als de band te knellend wordt. We mogen onze ouders achterlaten. We mogen iedereen in de EU, met wie wij een belastingtechnische band hebben, achter ons laten. Wat dacht je van Suriname? Maar misschien toch maar niet al te snel. Ik niet in elk geval. Is het moreel juist dat wij, geboren Nederlanders, Europeanen, bevoorrecht zijn ten opzichte van de rest van de wereld? Ik denk dat het toeval om ergens op een bepaalde tijd geboren te zijn op zich amoreel is, omdat wij niet bij een goddelijke, voorgeboortelijke wet uitverkoren zijn. Maar! Dat domme erffeit en de daarmee ontegenzeggelijk samenhangende ongelijkheid in de wereld, in welvaart en kennis en macht, geeft ons een dure plicht mee. Die plicht is om te zorgen voor en samen te werken met onze medemens, ook buiten de EU. In ieders belang: lucht en water storen zich niet aan staatsgrenzen.

Die plicht houdt niet in dat wij onze geschiedenis moeten vergeten. Zij zegt niet dat wij onze landen en onze in sommige gevallen vergeten religies zomaar moeten opheffen. En dat zag ik wel in de voorstelling: een pleidooi voor afschaffing van alle nationaliteiten en opheffing van alle staatkundige eenheden. Ik denk dat als we als anarchisten dat morgen écht zouden doen, als we daadwerkelijk alle muren van vandaag op morgen slechten, we weg zijn, omdat dan niet alleen alle dichte, maar ook open deuren wegvallen. En daarna vallen de huizen om, als ze geplunderd worden.

Je sprak over “Fort Europa” – alsof hier niemand ooit meer naar binnen komt. Dat is feitelijk onjuist: er gaan wel degelijk mensen naar binnen en naar buiten. Natuurlijk zijn er misstanden in de verschillende wetten en procedures, maar zonder deze ambtelijke narigheid werd de vervulling van de morele plicht die onze bevoorrechte geboorte ons óók meegeeft, onmogelijk.

Met veel landen buiten de EU wordt handel gedreven; dat kan ook eerlijk. Praktische voorbeelden: niet kiezen voor goedkope kleren, geen slavenkoffie, geen uitbuiting van rechtelozen. Ik ben blij dat er nu eindelijk een begin gemaakt met een grote elektriciteitsindustrie in Noord-Afrika. Eindelijk.

Als mede-erfgenaam van Europa, maar vooral als mens vind ik dat we goed moeten zorgen voor onze planeet en medemens. En dat vind ik ondanks het feit dat ik mijn medemens soms niet uitstaan kan, omdat velen het slechtste of domste doen. Ik weet echter dat ik mij over die weerstand, die aarzeling voor mijn medemens heen zetten moet, omdat ik zelf deel uit maak van deze corrupte soort “homo sapiens”. Hier sta ik, ik kan niet anders.

Wellicht was de planeet zonder de mens beter af geweest: Imagine there’s no people. It isn’t hard to do. No humans to kill or die for. And no civilisation too. Imagine all animals living life in peace.

Je mede-aardbewoner bij toeval,
met innige groet,
Emile

De uitnodiging voor het welzijn

Kain en Abel, menselijk welzijn, condition humaine, vloedgolf, egoïsme, zelfzucht, natuurgeweld, moord, Dimitri Verhulst, de was naar binnen halen.

In Academia krijg je veel uitnodigingen voor lezingen. Ik kreeg er een; of ik een artikel wilde schrijven over het “menselijk welzijn wereldwijd”, en dan vooral over de plaatselijke motregens en over de droogten, waarin het neervalt of uitblijft. En hoe “wij in Academia” dat nou eens even interdisciplinair voor de wereld gaan oplossen. Hoera! Eindelijk! Men had de weg naar mijn deur gevonden voor de beantwoording van het wereldraadsel. Ik dacht na.

Geachte heer X,

Dank voor uw uitnodiging. Zij ontroert mij wegens het thema: het verspreiden van welzijn onder de mensen. Inmiddels heb ik al teveel gelezen en gezien om nog te kunnen denken dat de “condition humaine” voor verbetering vatbaar is. In bijbelse termen: we leven in een gebroken wereld. De broer van Abel heet Kaïn; altijd zullen er Kaïns zijn.

 

Ik voorzie niet dat “de mens” ooit in staat zal zijn om rationeel en weldoordacht in rust en vree zich te bewaren voor zelf veroorzaakte natuurschade of oorlogsgeweld. Hij handelt pas op het moment dát de nood letterlijk voor de eigen deur staat, in de vorm van vloedgolf of moordpartij.

Misschien heb ik te hard gelezen in Dimitri Verhulsts “Godverdomse dagen op een godverdomse bol”? –Verhulst schetst het beeld van het beest “mens”, een op zelfbehoud gericht, allesvretend, rondneukend wezen.– Het kan.

Ik trek mij er maar aan op dat er ook prettigere exemplaren zijn: als de wereld gebroken is, zijn er ook nog mooie scherven. Maar, helaas, voor het geheel, houd u vast, doe uw gordel om en bid, als u nog bidden kunt. Het vasthouden uws naasten is ook een mogelijkheid en komt misschien op hetzelfde neer.

Ergo, hierbij wil ik u veel plezier wensen bij het organiseren van de conferentie. Ik voel een bui opkomen en moet de was nog naar binnen halen.

Altijd weer,
EvB

Duits en Timmermans en grammaticaonderwijs

Zonder onderwijs in traditionele zinsontleding op de basisschool gaat het steeds meer bergafwaarts met de vreemdetalenkennis in Nederland. Timmermans opmerking dat Nederlanders beter Duits moeten leren, is dan ook, zonder herstel van dit onderwijs, weinig waard.

Op de geestige column van dhr. Bart Braun naar aanleiding van Timmermans’ opmerking dat “Nederlanders beter Duits moeten leren spreken”, heb ik een open brief geschreven aan Braun en Timmermans. Het punt is: begin bij de basis, begin bij herstel van het traditionele grammaticaonderwijs op de basisschool. Zonder die kennis lukt het niet. Zonder die kennis zal de vreemdetalenkennis in Nederland alleen maar achteruitgaan, nog afgezien van de kennis van de moerstaal.

Sehr geehrter Herr Braun, lieber Kommilitone!

Danke für Ihre auf „Steinkohledeutsch“ geschriebene Kolumne, deren Wortlaut mir manches Lächeln entlockt hat. Zwischen den Zeilen las ich…  Maar wacht, laat ik verder gaan in het Nederlands, anders leest geen kip dit, zeker niet de eerstejaarskuikentjes op de rechtenfaculteit die nog steeds zwoegen op de regels van het kofschip, terwijl zij nota bene verondersteld worden wetenschappelijke vertogen in Oxford English te kunnen houden, quod non.

Welnu! Tussen de regels door waren er in uw balorige kattebel enige scherpe kanttekeningen te vinden bij de uitlating van de minister van BZ dat Nederlanders beter Duits moeten leren. Daar ik behoor tot de inmiddels zeldzaam geworden germanisten aan de Leidse universiteit, leek mij Timmermans opmerking op het eerste gezicht uit het hart gegrepen, maar toen ik deze nader overwoog, wat na liet garen in mijn hersenpan, kreeg zij allengs de geur van een scheet voor de kiezersbühne, al is zij een sympathieke.

Tenzij zijne excellentie de collega-minister van onderwijs overtuigt en er een scherpere, soberdere, strakkere visie op talenonderwijs komt, zal het alleen maar meer gaan stinken. Laat ik voor de verandering eens niet klagen over het hemelschreeuwende geldgebrek, maar laat ik de wortel van het probleem benoemen, waarvan de oplossing nu eens niet op ’s Rijks begroting drukt.

Het probleem is dat er nauwelijks nog degelijk klassiek onderwijs in traditionele grammatica gegeven wordt. Tegenwoordig betekent zinsontleding in het basisonderwijs “gezellig kleuren”: we zetten een kleurtje onder een bepaald zinsdeel, want o nee, stel je voor dat je een tienjarige begrippen als “onderwerp” of “lijdend voorwerp” moet leren. Dat kan niet hoor. Deze gezellige vrijblijvendheid kabbelt voort in het vervolgonderwijs: voor de gemiddelde tweedeklasser op het VWO bestaat tegenwoordig een zin uit een onderwerp, het gezegde en “de rest”. Wat die rest dan is? Tsja… Geen wonder dat het niets meer wordt met Duits, Frans, Latijn, laat staan Chinees.

Liebe Exzellenz Timmermans, vandaag pleit ik niet voor meer geld, maar voor programmatische versobering, “verstrenging”, als u wilt. Weet u wat nu er nu staat in de Kerndoelen voor het Primair Onderwijs? –U hebt ze vast nog wel even doorgenomen voordat u uw uitlating deed – In dit ambtenarenproduct staat: Traditioneel ging het vooral om grammatica, maar tegenwoordig gaat het vooral om inzicht in eigen en andermans  taalgebruikstrategieën, zodat een kind leert deze steeds bewuster en doelgerichter in te zetten.

Wat is dit voor hokuspokus-managersjargon? Dit veronderstelt dat een twaalfjarige op hoog abstract niveau reflecteert, ja hermeneutisch briljant is. Wie brouwt toch dit soort onwelriekende onzin om ieder in kiezersland te apaiseren? Ik wil dat u klip en klaar opneemt dat leerlingen in groep 8 van het basisonderwijs moeten kunnen ontleden! Ik wil verdorie geen gekleur meer! Ik wil maatstrepen in een zin met daaronder benamingen als onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, enz. is. De hermeneutiek kan wachten, als je twaalf bent.

Als u mijn simpel advies overneemt, zult u zien dat op den duur het leren van vreemde talen een stuk gemakkelijker gaat en er bijgevolg weer meer mensen beter Duits, Frans, Spaans, enz. spreken, althans begrijpen. Tot dat moment van klassieke versobering hebt u voor mij een wind gelaten.

Met Herr Braun zet ik alvast het raam open, met uw welnemen.

Deze brief is in Mare, het Leids Universitair Weekblad (36ste jaargang, nr. 10) gepubliceerd:  http://www.mareonline.nl/archive/2012/11/21/brieven-duits#.UK4Ei8wt4mw.facebook

Wie is die rode smiling lady?

The Golden Earring, When the lady smiles: of de non of de rode dame verkracht wordt, hangt af van het gevolgde vertelperspectief: het auctoriale of personale.

Twee lezers van mijn vorig postje (een dame en een heer, onafhankelijk van elkaar) over de clip bij “When the lady smiles” lazen scherp en schreven mij, dat ik ernaast zat en dat er wél degelijk een non in de metro verkracht wordt. Er is in de clip namelijk sprake van een gedaanteverandering! De eerste, de oorspronkelijke (misschien wel “de echte”?!) non verandert in een roodharige, terugzoenende non. Op grond van deze gedaantewisseling zou dús non nr. 1 verkracht zijn. Die interpretatie ligt voor de hand, maar ik denk nog steeds dat na visuele en textuele analyse van “When the Lady smiles” én na invulling van het juridische begrip verkrachting, i.e. binnendringen van het lichaam eens anderen tegen diens wil, de vraag blijft, óf er een non verkracht wordt.

Toen ik twee jaar terug zo vluchtig, ja toe- gegeven! slordig, schreef, “Wat ziet de kijker?”, ging ik uit van de personale vertel- instantie van de hoofdfiguur op dat moment: de kijker ziét de, althans “een”, non in rode bh terugzoenen.

Alleen, deze terugzoenende non bestaat alleen in het vertelperspectief van de obsessief verliefde, de man die later “behandeld” wordt. In diens personale vertelperspectief zoent non nr. 2 alias “De Rode Dame” heftig terug.

Máár, en dat had ik onder het vloerkleedje geschoven, de kijker kan uit het auctoriale perspectief afleiden, dat buiten het enge blikveld van de zoenende psychopaat non nr. 1. iets sociaal onfraais overkomt. Dat leidt de kijker af uit de reacties van de metro-reizigers: de zoener wordt weggetrokken en krijgt het kaartje van een psychiater.

Maar wát er nou precies “in het echt” buiten het psychopatenblikveld gebeurt, blijft verborgen, omdat de auctoriale vertellijn op dat moment afbreekt. Daarom is die clip ook zo goed! Je wordt gedwongen om méé te gaan in de weergave van de psychopaat: ik zoen met De Rode Dame! Maar is dat zo?

Als non nr. 2 alias De Rode Dame al “echt” bestaat, betekent het dan ook dat non nr. 1 tegen haar wil in is gezoend en daarmee “verkracht”? Dat is en blijft de vraag: van psychopaten valt doorgaans weinig objectiviteit in waarneming of weergave te verwachten.

Ik kan niet anders dan uitgaan van gekleurde belevenissen: ik weet niet wat er “echt” gebeurt met non nr. 1: misschien rukte de psychopaat alleen maar aan het habijt, trachtte hij haar te zoenen, gilde non nr. 1 en reageerde het publiek dáárop al verontwaardigd. Ik weet het niet: de muziekvideo vertelt daar niets over. Dit geldt mutatis mutandis voor de secretaresse: wij weten niet, wát er echt in de lift gebeurt. (Zag u trouwens Huub Stapel uit “De Lift” voorbijkomen?) Wij zien wel dat zij door elkaar geschud wordt, dát zou met enige zin voor juridische exegese te kwalificeren zijn voor aanranding; voor “verkrachting” volstaat het zeker niet. Is de secretaresse tegen haar wil in gezoend? Is de daad volvoerd? Ik weet het niet. Het blijft de vraag: de muziekvideo vertelt daar niets over.

Waarom wordt de psychopaat, de potloodventer-in-regenjas, veroordeeld tot dwangverpleging en niét tot de gevangenis? Dat is simpel: hij wil geen onwillige nonnen of secretaressen zoenen, hij wil “De Rode Dame” zoenen! Dat is een groot verschil met verkrachters: de opzet om de non of de secretaresse schade toe te brengen ontbreekt, sterker nóg, hij ziét alleen “De Rode Dame”, die hij wil zoenen. Zijn vermogen om te zien is letterlijk gestoord: hij ziet, wat hij wenst te zien.

De psychopaat is daarmee juridisch gezien niet-toerekeningsvatbaar; hij wordt tot dwangverpleging veroordeeld. Is daarmee ook de daad “aanranding” tenminste niet voltrokken? Ja, dat het lijkt zo te zijn, maar de kijker weet dat niet precies: hij hoort de rechterlijke uitspraak niet. En tussen grote haken, die rechters worden ook niet al te fris afgeschilderd! In elk geval, de patiënt wordt van alle rechtsvervolging ontslagen en overgeleverd aan een sjofele professor neurologie, typje blij-dat-ik-snij, die een fraai anatomisch theater bouwt.

Neem ik het hier op voor psychopatische potloodventers met een voorkeur voor madonna-gelijke Rode Dames? Neen. Ik wantrouw alleen hun weergave van de werkelijkheid en kan als kijker van het filmpje alleen afgaan op wat ik te horen en te zien krijg uit het auctoriale standpunt, wat nu eenmaal momenten oningevuld en daarmee vragen open laat.

De tekst van “When the Lady smiles” brengt ons niet heel veel verder met de verkrachtings- vraag. Wel is duidelijk dat de man tenminste in zijn eigen hoofd opgesloten zit: “When the walls no longer shout back at me.”

Is De Rode Dame een slachtoffer? Nou, in de tekst leidt zij ook: “When the lady smiles / She holds me in her hand / As a matter of fact, she could always let me down.“  Zij immers “is leading the way.”Alleen, en dit is het probleem, de tekst is louter geschreven uit het perspectief van de obsessief verliefde.

Als ik alleen luister naar de tekst, kan de hoofdfiguur wel een student zijn, die vol hoop en jenever tegen beter weten in thuiskomt, na een avondje met zijn rode dame. De tekst heeft het niet over nonnen of secretaressen; er is maar één geadoreerde. In de tekst sec komt de verliefde naar voren als iemand die wij allemaal wel eens tegenkomen: een hopeloos verliefde snoeshaan. En vrienden hadden hem (Is hij een hij? Ook dat blijkt niet uit de tekst) nog zo gezegd dat ze “a fallen angel” was.

Ach ja, het is erg. Jongens en mannen kunnen heel erg verliefd worden. Dat weet ik trouwens zeker, en dat buitentekstueel.

Over de kwestie zie men ook het Volkskrantartikel “Clinton graaft eigen graf”: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/884074/2008/01/29/Clinton-graaft-eigen-graf-met-lied-Golden-Earring.dhtml

The Golden Earring’s Smiling Lady

Was u de rode bh ontgaan? When the lady smiles, geen verkrachting, Twitter versus e-mail, Hillary Clinton, NRC, Metro, schutblaadjes, eros versus thanatos.

Eind januari 2008 berichtten verschillende media, naar aanleiding van een onoplettend mailtje van NRC-journalist Jeroen van Bergeijk, dat Hillary Clinton in haar campagne het lied “When the Lady smiles” van de Golden Earring gebruikt had, klaarblijkelijk niet wetende dat “hierin een non verkracht wordt”, zo het NRC-bericht.

Zulk nieuws reist nu nooit meer per e-mail, electronische post, maar per tweet, “Twitter-bericht”; het is opmerkelijk hoe groot de slagkracht van een gerucht in een bepaald medium verandert, in drie jaar tijds.

 

 

 

 

 

 

 

Destijds heb ik met het volgende open briefje aan de opsteller van het berichtje, dhr. Van Bergeijk, betoogd dat de smiling lady niet verkracht wordt. Anno 2011 gaat het om de verbazing over de vluchtigheid van nieuwsgaring uit een bepaalde bron (hier: één e-mail); een verbazing die evenredig groeit met de hype-gevoeligheid van geachte journalistieke kanalen.

En ja, bijgevolg moet Hillary Clintons campagneleiding een groter artistiek invoelingsvermogen gehad hebben dan schutblaadjes als Dag of Metro, de papieren wegwerpkrantjes die toentertijd opgeld deden, maar dat wisten wij. Ik post dit bericht opnieuw, niet alleen vanwege bovenstaande observaties, niet alleen omdat mijn brief toen heel “kek” was, maar ook omdat “When the Lady smiles” een supernummer is en onaangestast blijft staan waarvoor het staat: aantrekkingskracht – Mag ik, zal ik?
__________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Geachte Heer van Bergeijk,

U schrijft op de voorkant van de NRC Handelsblad – site dat u verbaasd was dat uw mailtje over de Golden Earring-clip, “When the Lady smiles”, na 24 uur voorpaginanieuws was. Dat ben ik eens met u, temeer daar klaarblijkelijk andere bloggers en media klakkeloos overnemen dat de non in de prachtige clip van Dick Maas verkracht wordt. Dát blijft de vraag.

Wat ziet de kijker? Het nonnenhabijt wordt bruusk opengetrokken, een wellustige rode bh komt te voorschijn, de non en de belager zakken zoenend in katzwijm neer.

 Is dit een verkrachting? Even later wordt de belager in een rechtzaak beschuldigd én veroordeeld omdat de dames beschuldigend met de vinger wijzen, waarna de veroordeelde dankzij een lobotomie “genezen” wordt: de mannelijke lust wordt hem letterlijk uitgesneden en voor de honden geworpen.

Daarmee is het verhaal van dit lied en het bijbehorende filmpje een moderne variant van antieke Daphne-mythe: de boterverliefde Apollo jaagt de arme Daphne achterna, die door de kuren van Eros ongevoelig voor Apollo’s avances is gemaakt. –Maar zou ze anders ook zo ongevoelig zijn geweest?– Daphne verandert in een laurierboom zoals de roodharige, vurig zoenende dame uit de clip verandert in een kuis verzorgende verpleegster, die de ontmande, van vuige lusten bevrijde patiënt rondrijdt.

De mythe en het lied gaan over eros en thanatos, over geilheid en zedelijkheid: je weet immers nooit wat er ónder het habijt schuilt.

Was u, en velen met u, de rode bh ontgaan?

Met vriendelijke groet,
Emile van Brakel

———
LINK naar NRC-artikel:
http://vorige.nrc.nl/article1881066.ece