De Lichtfabrieken

Hieronder volgt een pastiche, een na-aapstukje-in-de-stijl-van. In dit geval: de stijl van Bordewijk. Laat u zich daarom niet in de luren leggen: ik ben niét 120, tot mijn alledaags woordgebruik behoort niét “het schiftende schuim van de syfilis”, “de aamborstige arbeider” of “de ter kimme blazende staketsels der Lichtfabrieken”. Dát alles zou Bordewijk geschreven kúnnen hebben, of niet? – U het oordeel! – De eigennamen in onderstaand verhaal zijn op Bordewijkiaanse wijze verbasterd.


De Lichtfabrieken

Het was voor Servaes geenszins kinderspel zijn weg naar arbeid te vinden. Tot zijn een en twintigste had hij te hooi en te gras baantjes, maar het schoot niet op. Crisis dreigde hem te breken. Doch oprechte zelfachting belette hem om zich in te schrijven voor enig Rijkswerkverschaffingsproject op de hei. Daarnevens verheugde hij zich in jeugdige opstandigheid. Breken zal ik nooit, besloot hij. Aldus vocht hij zich langs grauwende paupergrachten een weg naar het administratiekantoor der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elektriciteit in de hoop op werk in zijn geboortestad Leiden. Het was iets naïef eerlijks en onvermurwbaar rassigs in hem. Met de zuiver witte voortanden half ontbloot als uiting van tactiek of instinct werkte hij zich door kwalijk riekende grachtenbuurtjes en aanslibbende bebouwing. Vuilnis en etensresten vulden het water. Walging nam hem beet.

            Arbeidersvrouwen zwenkten op deze ochtend de brede heupen in het kurkentrekkend stegengebied tussen Haarlemmerstraat en Oude Vest, onder de werkjurken te veel kinderen. Naambordjes met Delamisère, Bootinbad, Godheyn, Parrdon, Kartee, Steltloper, Kraaiemaar, Mietemat, Bierot. Fieltige lieden in de Bouwelouwensteeg, aangetast door drank en inteelt, waren tegen krothuisjes neergestreken en verwerden allengs tot de schuimende syfilis zelf. Zij stonden hem in de weg en staarden hem na. De jongeman in jas en hoed groette minzaam, maar groette. Zo ruim was hij, al kon hij hun indolentie niet goed lijden die hem voortkwam als gesmoord esprit. Ledigheid ademden zij, weerzin verheelde hij. Hij vermat zich tegen de armoe te handelen, zich te weer te stellen. Dat moest geweten. Trots schiep plicht en vond hopelijk nawerking bij het proletariaat. Servaes streefde meer professie na dan de huidige werkelijkheid hem wilde bieden.

            Hij liep het fabrieksterrein op. Het brute van deze omgeving overviel Servaes in zijn overgevoeligheid, de machinetempels waren meedogenloos. Elektriciteit bespoedigt het leven der huisvrouw en de dood des arbeiders, dacht Servaes apodictisch en overwoog dat ook huisvrouwen arbeidenden in het collectief waren. De gedachte vervloog.

            Op het Papegaaisbolwerk strekten de uitbreidingen van de Gemeentelijke Lichtfabrieken zich uit over waar eeuwen lang armlastigen en Joden begraven waren. Nu vraten de fabrieken cokes en braakten gas en stroom, gehoor gevend aan de roep om licht, warmte, snelheid. Voor hem ontvouwde het industriële labyrint zich als een opgedirkte poen, gekleed in bijeengeraapte kledingstukken uit verschillende modes. De eerste gebouwen, gebouwd rond de eeuwwisseling, plachten zich te tooien met Hollandse speklagen, de latere betonnen gebouwen hadden zich zakelijk ontdaan van elke architectonische genoeglijkheid.

            Het nieuwste en grootste turbinehuis voor Leiden en Omstreken voedde en ontlastte zich middels zij-inlaten waar kranen op rails in- en uitgingen, de kolenwerkers rationaliserend tot lichtvoeders. Het gebouw beroet, massief, sacrosanct, een tempel voor Elektriciteit die het ganse etmaal gevoed moest. In zijn strakke belijning niet onelegant, maar vooral cyclopisch en lapidair. De traveeën met gevelramen reikten hemelwaarts. Terreinlocomotieven en grijpkranen voorzagen het zwetende gedarmte van cokes, bovenin gierde de turbine, geschoord door stalen binten, het hoogaltaar van het godshuis. Naar pek rook het beneden, naar ozon boven, vonken regenden naar de verdeelstations. Men diende de haveluinige godheid met onbetaald overwerk en geregeld ongeval. De hoge bakstenen schoorstenen roetten gelijk fier ter kimme blazende staketsels der Moderniteit het zwerk en verpletten de aamborstige arbeider. Hier begint de Nieuwe Tijd, in walsende vaart.

            Daar, op een open plek tussen de cokesbergen bleef hij staan en zag op naar de zwaar gezwarte trap van het administratiekantoor.


De beelden zijn stills uit de bedrijfsfilm van de Stedelijke Fabriek voor Gas en Electriciteit te Leiden, gedateerd 31 december 1931. Zij zijn online gezet door het archief van: Beeld en Geluid. Ik heb toestemming gekregen om deze beelden te citeren.

Bronnen:
https://www.beeldengeluid.nl/
http://in.beeldengeluid.nl/collectie/details/expressie/88882/false/true



Stilte-implantatie

Kort verhaal over medisch experiment met gehoorimplantaat: de arts vraagt zich af, wat stilte is.

Meer dan stuitend is het en bovenal een duidelijke aanwijzing voor wijdverbreide denkzwakte dat stilte keer op keer gezien wordt als het ontbreken van geluid, terwijl niemand, ook geboren doven niet, ooit zoiets kan hebben ervaren, nu het brein altijd en altijd, van het eerste moment dat de vonkjes overspringen, elke prikkel van het gehoororgaan als geluid zal uitleggen, zelfs dan als het trommelvlies in strikte zin niét door geluidsgolven is beroerd, maar de haarcellen in het slakkenhuis wél in beweging komen, bijvoorbeeld door een dreun op de schedel, dacht kno-arts Reint, terwijl hij het juiste gehoorimplantaat, een cochleair, uitzocht voor zijn volgende patiënt, en een potlood messcherp sleep.

Het zijn ook vooral die gevallen waarin het aanbod van prikkels zodanig terugvalt dat men van sensorische deprivatie spreekt, welk gebrek in en door de auditieve cortex “goedgemaakt” wordt door tóch te vonken al wordt er niets gehoord, waardoor iemand toch iets hoort, zij het niet door lucht overgebracht “geluid”.

Zoals de robotarm boven een lopende band in het luchtledige haar graaiende aanbod blijft herhalen, al komt er niets meer voorbij om vast te pakken: taak is taak en taak zal uitgevoerd. Zo dus, omdat die hersengebiedjes daarvoor willoos ontworpen zijn, omdat ze hun taak doen, omdat ze niet anders kúnnen in hun staat van zijn.

Het is niet eens leven in de verbeelde werkelijkheid; het non-sensorische wordt werkelijk verbeeld. De vraag is niet, of dit klopt; de vraag is: hoe breed is de bandbreedte van wat intersubjectief nog werkelijkheid heet? Waar begint de gekte?

Een niet eerder voorbij gekomen vraag begon aan Reint te knagen: hoe nu als deze hersengebieden helemaal niet aangelegd zijn… Strikt genomen was dit geen vraag die hij zich hoefde te stellen, nu dit eerder het werk van een jong breinonderzoeker was, en niet van een arts met vaste aanstelling, maar nieuwe gegevens zouden toch veel nieuw onderzoeksgeld vrijmaken.

Stilte is het onbewust niet-waarnemen van in bepaalde contexten betekenisloze geluiden. Zoals de foetus prettiger slaapt als hij de hartslag hoort van het moederdier. Zoals bedgenoten lepeltje- lepeltje saampjes kunnen snurken als kozende marmotten die holen bouwen, terwijl een buitenstaander wég zou lopen, bij al dat gebrompiepknor.

Maar wat als op die auditieve hersengebieden een lobotomie werd uitgevoerd? Wegens de plasticiteit van het brein moest zoiets toch straffeloos mogelijk zijn!, dacht Reint helder in de stilte van de kamer. Dit vermogen van de hersenen om taken in andere hersenhelften te laten uitvoeren is ongekend en vooral ongekend groot. Deze gedachte was aantrekkelijk en verleidelijk, zoals de bergklimmer speelt met aantrekkelijkheid van het gevaar om te vallen, om bewust over de rand heen te stappen omdat het uitzicht hem opzuigt.

Of nu Reint zelf bewust of onbewust de schedel te diep aanboorde, toen het inwendige gedeelte van het cochleair implantaat werd aangebracht, waardoor de achterliggende gehoorzenuw en omringend hersengebied voorgoed uitgeschakeld werden, viel niet te zeggen: operaties brengen altijd risico met zich mee, verklaarde Reint, én, tikte, tikte met zijn potlood op het tafelblad.

 

 

Letterenlust – hard en teder

recensie Hard en Teder, Thomas Blondeau, Jojanneke van den Berge, letterenlust, letterkunde, literatuur

Met veel genoegen heb ik voor 8weekly, het podium voor culturele recensies, Hard en Teder besproken:

Hard en Teder, samengesteld door Thomas Blondeau i.s.m. Jojanneke van den Berge, bundelt pareltjes die behagen, kundige kluchtigheden, schrijnende pijnlijkheden, en obsolete, ja zelfs obscure, fantasietjes. Hard en Teder is een veelkruidige verzameling. 

Een eroticum kan niet volstaan met louter geilige omschrijvingen van dé daad in al haar aspecten: een aaneenrijging van vieze woordjes boeit nauwelijks. Iedereen gaapt tegenwoordig – en dat terecht – bij de neuzelende pornoverhaaltjes van Jan Cremer, al staat op elke bladzijde wel ‘kut’ of ‘lul’. Een geslaagd eroticum moet literair meer bieden; het moet een prikkelend kleinood zijn.

Leest u verder op: http://www.8weekly.nl/artikel/9366/thomas-blondeau-hard-en-teder-letterenlust.html