Schmidts Visionen, Ruttes visie

Schmidts Visionen waren niet Ruttes visie.

Oud-bondskanselier Helmut Schmidt, een breed ontwikkelde mens met hart, mond en intellect, staatsman en liefhebbende echtgenoot, kortom een “mensch” in elk opzicht, is op 10 november jongstleden overleden. Enkele uren na zijn dood meldt de NOS dat Schmidt eens verklaarde dat “mensen met een visie naar de dokter moeten” – blijkbaar de vertaling van de aan Schmidt toegeschreven uitlating “Wer Visionen hat, soll zum Arzt gehen.”

Hee, dat ken ik! Nederland vernam in 2013 van zijn eerste minister soortgelijks, toen deze op de H.J. Schoo-lezing verklaarde dat “visie als de olifant is die het uitzicht belemmert”. De onvermijdelijke verbinding van beide uitspraken die de lezer in de Nederlandse context maakt, werpt de vraag op: waren Schmidts “Visionen” hetzelfde als de door Rutte ongewenste “visie”? Het antwoord is een duidelijk neen! Wat haalt de NOS zich toch allemaal in het kopje om zulke anachronistische vergelijkingen op te schrijven? Waarom?

Wat zei de heer Schmidt dan wél precies en hoe is die uitspraak te begrijpen? Dat heeft ook het Duitse St.-Ursula-Gymnasium in Attendorn zich in 2009 afgevraagd. Het schreef de heer Schmidt een brief, die iedereen kan aanklikken in het wereldwijde web, en de heer Schmidt antwoordde bondig.

De school vraagt Schmidt of het klopt dat hij “Wer Visionen hat, soll zum Arzt gehen” heeft gezegd. Kunt u zich dat nog herinneren, geachte heer Schmidt? In welke context? En is het nog steeds van toepassing op politici? Het korte en duidelijke Schmidtiaanse antwoord: Nee, ik kan het mij niet meer goed herinneren; het sloeg in elk geval niet op Willy Brandt. Het citaat komt waarschijnlijk wel van mij, maar ik weet niet meer in welke context ik mij over “Visionen” heb uitgelaten. En ja, het is nog steeds van toepassing op politici.

Source: Verteidigungsminister Helmut Schmidt Author: Bundeswehr-Fotos Wir.Dienen.Deutschland. © Bundeswehr/Archiv

Volgens het tijdschrift Der Spiegel zou Schmidt dit tijdens de verkiezingsstrijd van 1980 over zijn toenmalige tegenstander Willy Brandt gezegd hebben. De vroegste vermelding van het citaat is echter pas in 2002 te vinden en niet in 1980. Het zou dus zomaar kunnen zijn dat De Spiegel de uitspraak Schmidt in de mond legt. Het kan ook zijn dat Schmidt iets dergelijks heeft gezegd, maar een citaat zonder directe bronvermelding is niet zo sterk, en zelfs dan niet als de vermoedelijke bedenker zich meent te herinneren dát hij zoiets gezegd heeft, want mensen, en politici bij uitstek!, zeggen heel, heel, heel veel en kunnen zich na 22 jaar zeker niet alles precies herinneren.

Maar dan het belangrijkste punt! Wat betekent dit vermeende citaat? Wat staat hier? Er staat niét, ik herhaal, er staat niét dat mensen met een visie naar de arts moeten gaan. Weliswaar kan een “Vision” een toekomstvisie zijn, maar dan toch vooral van mensen die bevangen worden door droombeelden. Enerzijds vallen onder “Vision” letterlijk en overdrachtelijk vertekende beelden, namelijk hallucinaties door ziekte of bovennatuurlijke verschijningen, anderzijds kan het een toekomstbeeld volgens bepaalde maatschappelijke verwachtingen inhouden. Het woord “Vision” dekt dus zowel de begrippen “visioen” als “toekomstvisie”, maar heeft zelden een neutrale betekenis waar het woord “Zukunftsbild” zich aandient. Bovendien duidt het meervoud eerder op “visioenen”.

De Duitse zin betekent dan ook: wie waan- of droombeelden heeft, moet naar de dokter.

Dat de NOS niet binnen een paar uur op deze nuance kan komen, zij haar vergeven! Dat zij nog onrijpe geestesvruchten op het web zet, niet. Het is inadequaat om Schmidt met terugwerkende kracht eenzelfde uiting te laten doen als Rutte: de tijden zijn niet alleen anders, de uitlatingen verschillen inhoudelijk.

Schmidt zelf oordeelde zelf in 2010 in Die Zeit dat de vermeende uitspraak “eine pampige Antwort auf eine dusselige Frage” was – een lomp antwoord op een vage vraag. Reden te meer om een vermeend citaat zónder duidelijke bronvermelding, niet op te nemen; zeker niet in een onnauwkeurige vertaling, die een verkeerd tijdsbeeld oproept.

Actualisering 14 januari 2018: Zijne Excellentie de mp plaatst in het tv-programma Buitenhof zijn visie-uitspraak in het kader van de tegenstellingen uit de jaren zeventig en wijst erop dat hij wel degelijk een visie heeft. Over een artsenbezoek laat de mp zich niet uit. Na drie minuten:   https://www.vpro.nl/buitenhof/speel~VPWON_1283462~mark-rutte~.html 


Bronnen:
1. Het NOS-bericht “Helmut Schmidt: gerespecteerd als der Macher”:
http://nos.nl/artikel/2068254-helmut-schmidt-gerespecteerd-als-der-macher.html
2. Het Sint-Ursula Gymnasium schrijft een brief aan Helmut Schmidt:
http://sowi.st-ursula-attendorn.de/tp/tpsmid01.htm
3. De eerste vermelding van het citaat in Der Spiegel:
http://www.spiegel.de/spiegel/print/d-25554378.html
4. Helmut Schmidt overpeinst het slechte antwoord:
http://www.zeit.de/2010/10/Fragen-an-Helmut-Schmidt/seite-4

Relevante tekstpassages uit bovengenoemde bronnen:
1. NOS-bericht:
‘Protestpolitici’
Ondanks zijn hoge leeftijd was de elder statesman nog regelmatig te zien in tv-programma’s en bij congressen van de sociaal-democraten. Binnen de SPD bleef hij enorm populair.
De Hamburger werd gezien als een nuchtere pragmaticus, die een broertje dood had aan ‘protestpolitici’ die waren voortgekomen uit de studentenbeweging. Mensen met een visie adviseerde Schmidt “om naar de dokter te gaan”.
2. Brief Gymnasium:
(1) Geht das Zitat “Wer Visionen hat, soll zum Arzt gehen” tatsächlich auf Sie zurück? (Angeblich haben Sie es im Bundestagswahlkampf 1980 auf Willy Brandt bezogen.)
(2) Falls ja: Erinnern Sie sich noch, in welchem Kontext Sie diese Aussage gemacht haben? Wurde sie eventuell aus dem Zusammenhang gerissen?
(3) Würden Sie heute (unabhängig davon, ob Sie der Urheber des genannten Zitats sind) auf die Frage, ob Politiker Visionen haben müssen, ebenfalls auf den Gang zum Arzt verweisen – oder würden Sie die Antwort aufgrund Ihrer derzeitigen politischen Erfahrungen modifizieren?
Wir würden uns sehr freuen, wenn Sie uns hierzu Auskunft geben könnten.
In der Hoffnung auf Ihre Antwort verbleiben wir
mit freundlichen Grüßen
Anna Carla Kugelmeier
—-
Sehr geehrte Frau Kugelmeier,
besten Dank für Ihren Brief vom 30. Januar. Zu Ihren Fragen:
(1) Das Zitat geht auf mich zurück. Ich habe es damals aber nicht mit Blick auf Willy Brandt formuliert.
(2) Ich erinnere mich nicht mehr an den Kontext, in dem ich mich über Visionen geäußert habe. Das Zitat wurde bestimmt des Öfteren aus dem Zusammenhang gerissen zitiert.
(3) Das Zitat gilt auch heute, es bezieht sich damals wie heute auf Politiker.
Mit freundlichen Grüßen
Helmut Schmidt

Der Briefwechsel datiert auf den 30.1. bzw. 26.2.2009.
3. De eerste vermelding van het vermeende citaat:
Doch die Bürger störte das alles nicht. Schmidt profilierte sich im folgenden Jahr im Kampf gegen den RAF-Terror und wurde 1980 trotz eines pomadigen Mottos – “Wer Visionen hat, soll zum Arzt gehen” – im Amt bestätigt.
4. Helmut Schmidt betreurt het antwoord:
ZEITmagazin: Wenn man Ihnen so zuhört, könnte man meinen, Sie hätten eine Vision. Dabei haben Sie doch mal gesagt: Wer Visionen hat, sollte zum Arzt gehen.
Schmidt: Diesen Satz habe ich ein einziges Mal gesagt, er ist aber tausendfach zitiert worden. Einmal hätte genügt.
ZEITmagazin: Wie ist er überhaupt in die Welt gekommen?
Schmidt: Das weiß ich nicht mehr. Wahrscheinlich habe ich ihn in einem Interview gesagt. Das muss mindestens 35 Jahre her sein, vielleicht 40. Da wurde ich gefragt: Wo ist Ihre große Vision? Und ich habe gesagt: Wer eine Vision hat, der soll zum Arzt gehen. Es war eine pampige Antwort auf eine dusselige Frage.

Open brief aan Marjolijn van Heemstra

Marjolijn van Heemstra schets in én samen met de figuur van Garry Davis de problemen van mondiaal personenverkeer, waarbij zij de ontologische vragen naar het werkelijkheidsgehalte van nationale mythen schampt, de rechtvaardigheid van geboorte en toeval onderzoekt, en de zin om je te verzetten aansteekt. Een antwoord.

Onlangs name een goede vriend mij mee naar de voorstelling “Garry Davis” van Marjolijn van Heemstra.  U moet ook gaan. Wij allebei waren verrast en ontroerd door de voorstelling; de terugweg naar huis bleek te kort om “even” de aangeroerde problematiek te bespreken. Marjolijn schetst in én samen met de figuur van Garry Davis de problemen van mondiaal personenverkeer, waarbij zij ontologische vragen naar het werkelijkheidsgehalte van nationale mythen schampt, de rechtvaardigheid van geboorte en toeval onderzoekt, en de zin om je te verzetten aansteekt. Kom daar dezer dagen nog maar eens om! Hieronder volgt in een open brief een antwoord op Marjolijns voorstelling.

Beste Marjolijn, dear Mr. Davis,

Met John Lennon zing je “Imagine there’s no countries. It isn’t hard to do. Nothing to kill or die for. And no religion too. Imagine all the people living life in peace.” Mijn probleem is niet dat ik geen fantasie heb, maar dat mijn fantasie op hol slaat! Ik kom uit op de vaststelling dat, indien er geen landen waren, de mensen nóg niet in vrede met elkaar zouden leven.

Sterker nog, ik denk dat het begrip “land”, in de zin van natie, maar ook sociale groep daarbinnen, onderdeel is van een besef van eigen identiteit. Een besef dat voor veel mensen juist zinvol is, of wij h

et nou prettig vinden of niet. Juist dat besef van eigen identiteit is voor velen een reden om in de praktijk van alle dag niét te doden of ten strijde te trekken, want, en dat beseffen de meeste mensen niet, deze identiteitsonderdelen zijn rekkelijk: zij worden persoonlijk ingevuld, ook zelfs dan, als zij ontkend worden.

Zijn wij het niet die hier en nu de vrijheid hebben om land en religie te ontkennen?

Dat de vrede op aarde sinds mensenheugenis maar niet wil uitbreken, is tragisch en waarschijnlijk te wijten aan de mens op zich: Kaïn sloeg Abel dood, Romulus Remus. De condition humaine is broos en schrijnend. Soms, nou eigenlijk redelijk vaak, overvalt mij schaamte wegens mijn lidmaatschap van de vereniging “mensdom”. Jou zal het ook zo vergaan.

En het ergste van alles is dat wij, jij en ik, en al die anderen hier in den ondermaanse, er niet om hebben gevraagd! Wij hebben niet gevraagd om geboren te worden. Wij hebben er niet om gevraagd om hiér en nú geboren te worden. Wij hebben er niet om gevraagd om ons alle rechten en plichten van het Nederlanderschap, van het Europeaan-zijn, te geven. Wij hebben dat allemaal gekregen. Ongevraagd. Ik zeg niet of dat terecht of onterecht is; ik zeg dat dat zo is.

Je ontbloot dit bevreemdende, hoogste zelden bewust genoemde feit in de figuur van “Marie uit Drenthe”, met wie wij, in de Randstad, wél belasting betalen en met een andere mens buiten de EU niet. Het is bevreemdend, omdat de Nederlandse identiteit en dan ook de belastingband met Mien “verzonnen” is. Ja, maar nee! Kijk, hoe sterk of slap ook de onderlinge samenhang en solidariteit binnen de landsgrenzen op “verzinsels” over de eenwording van de Nederlandse natie rust, in de praktijk van alledag is dat wat jij “verzinsel” noemt, zó reëel, dat de meeste mensen zondermeer zijn werkelijkheid aannemen, althans zo handelen alsof de vraag naar het kunstmatige, naar het verzinsel van een natie nooit is gesteld. Daarmee alleen al is in de praktijk van alledag de Nederlandse staat binnen de EU werkelijkheid.

“Marie uit Drenthe” is even werkelijk is als de nationale belastingplicht en je mag hopen dat Marie even zinnig nadenkt als wij, maar zeker weten doen wij dat niet. Dat hoeft ook niet: wij hoeven niet van Marie te houden. Er is geen wet die zegt, gij zult van al uw landgenoten houden. Wel rust op Marie en ons hetzelfde pakket rechten en plichten en dát, dat is al heel wat. Dat is eigenlijk verbazingwekkend veel.

Wij zijn tegen dank of ondank erfgenamen van onze voorouders, die ons bepakken met rechten en plichten. Is dat moreel juist? Deze vraag onderzoekt het wezen van erven én het toevallige karakter daarvan. Dat is een zelden gestelde vraag.

Wel, het staat ons vrij het ongevraagde geschenk niet aan te nemen: we kunnen weggaan, als de band te knellend wordt. We mogen onze ouders achterlaten. We mogen iedereen in de EU, met wie wij een belastingtechnische band hebben, achter ons laten. Wat dacht je van Suriname? Maar misschien toch maar niet al te snel. Ik niet in elk geval. Is het moreel juist dat wij, geboren Nederlanders, Europeanen, bevoorrecht zijn ten opzichte van de rest van de wereld? Ik denk dat het toeval om ergens op een bepaalde tijd geboren te zijn op zich amoreel is, omdat wij niet bij een goddelijke, voorgeboortelijke wet uitverkoren zijn. Maar! Dat domme erffeit en de daarmee ontegenzeggelijk samenhangende ongelijkheid in de wereld, in welvaart en kennis en macht, geeft ons een dure plicht mee. Die plicht is om te zorgen voor en samen te werken met onze medemens, ook buiten de EU. In ieders belang: lucht en water storen zich niet aan staatsgrenzen.

Die plicht houdt niet in dat wij onze geschiedenis moeten vergeten. Zij zegt niet dat wij onze landen en onze in sommige gevallen vergeten religies zomaar moeten opheffen. En dat zag ik wel in de voorstelling: een pleidooi voor afschaffing van alle nationaliteiten en opheffing van alle staatkundige eenheden. Ik denk dat als we als anarchisten dat morgen écht zouden doen, als we daadwerkelijk alle muren van vandaag op morgen slechten, we weg zijn, omdat dan niet alleen alle dichte, maar ook open deuren wegvallen. En daarna vallen de huizen om, als ze geplunderd worden.

Je sprak over “Fort Europa” – alsof hier niemand ooit meer naar binnen komt. Dat is feitelijk onjuist: er gaan wel degelijk mensen naar binnen en naar buiten. Natuurlijk zijn er misstanden in de verschillende wetten en procedures, maar zonder deze ambtelijke narigheid werd de vervulling van de morele plicht die onze bevoorrechte geboorte ons óók meegeeft, onmogelijk.

Met veel landen buiten de EU wordt handel gedreven; dat kan ook eerlijk. Praktische voorbeelden: niet kiezen voor goedkope kleren, geen slavenkoffie, geen uitbuiting van rechtelozen. Ik ben blij dat er nu eindelijk een begin gemaakt met een grote elektriciteitsindustrie in Noord-Afrika. Eindelijk.

Als mede-erfgenaam van Europa, maar vooral als mens vind ik dat we goed moeten zorgen voor onze planeet en medemens. En dat vind ik ondanks het feit dat ik mijn medemens soms niet uitstaan kan, omdat velen het slechtste of domste doen. Ik weet echter dat ik mij over die weerstand, die aarzeling voor mijn medemens heen zetten moet, omdat ik zelf deel uit maak van deze corrupte soort “homo sapiens”. Hier sta ik, ik kan niet anders.

Wellicht was de planeet zonder de mens beter af geweest: Imagine there’s no people. It isn’t hard to do. No humans to kill or die for. And no civilisation too. Imagine all animals living life in peace.

Je mede-aardbewoner bij toeval,
met innige groet,
Emile

“Deutsche Hörer!” – Thomas Manns radiotoespraken

Thomas Manns eerste radiotoespraak tijdens WOII vertaald in het Nederlands. “Duitse luisteraars!”

Tot mijn teleurstelling is het feit dat Thomas Mann in de Tweede Wereldoorlog radiotoespraken  tegen het nazidom heeft gehouden nauwelijks bekend in Nederland. Vergelijk de toespraken op Radio Oranje. Ook tot mijn teleurstelling houden klaarblijkelijk auteursrechten het nu nóg tegen om deze tekstmonumenten, na zovele jaren, publiek te maken via het wereldwijde web: het cultuurhistorische belang van deze toespraken is te groot om nog langer vast te houden aan de beperkingen van het auteursrecht. Cynisch zou ik eraan toe kunnen voegen dat “we toch al geen Duits meer konden verstaan”, maar dat doe ik niet.

Thomas MannHieronder volgt mijn vertaling van Manns eerste toespraak op 1 november 1941 die hij hield voor de BBC. Het is een tamelijk letterlijke vertaling. Weliswaar is het niet zo lastig om er een moderne variant van te maken, die meer recht doet aan het huidige Nederlandse idioom, maar meelezen lukt dan niet meer, en bovendien vat ik dan niet de tijd en de toon, die inderdaad voor sommigen hoogdravend mag heten. Hoe dan ook: een monument in geluid en tekst. Een oordeel over de inhoud van de toespraak laat ik over aan uw “individueel geweten”. Men hoort brisante zaken!

Klik hier en lees dan hieronder mee: http://www.youtube.com/watch?v=25YNc5bX7xY

Duitse luisteraars!

Hem die thans weer tot u spreekt, was het vergund om in het verloop van zijn nu al lange leven, voor het geestelijk aanzien van Duitsland een en ander te doen. Ik ben er dankbaar voor, maar ik mag mij er niet op laten voorstaan, want het was mijn lotsbeschikking en niet mijn bedoeling. Geen kunstenaar doet zijn werk om de roem van zijn land en volk te vermeerderen: de bron der productiviteit is het individuele geweten.

Gij Duitsers moogt mij heden niet dankbaar zijn voor mijn werk, ook niet indien gij dat zoudt willen, wellicht juist daarom. Het is niet om uwentwille, doch uit eigen innerlijke noodzaak verricht. Maar iets is er, wat werkelijk om uwentwille is gedaan; iets wat voortgekomen is uit een sociaal geweten en niet uit een privaat geweten. En dagelijks ben ik er zekerder van dat de tijd komen zal, en zij komt naderbij, dat gij mij erom danken zult, en, ge zult het mij hoger aanrekenen dan mijn geschiedkundige werken.

Namelijk, dat ik jullie gewaarschuwd heb, toen het nog niet te laat was, voor de verderfelijke krachten onder wier juk gij nu hulpeloos ingespannen zijt; krachten waardoor gij nu door duizenden ondaden in een onvoorstelbaar verderf gestort wordt. Ik kende hen! Ik wist dat er niets anders dan catastrofe en ellende voor Duitsland en voor Europa uit hun zo onuitsprekelijk verdorven wezen kon voortkomen, terwijl het merendeel van u, heden waarschijnlijk in voor uzelf onbegrijpelijke verblinding, hen voor brengers van orde, schoonheid en nationale waardigheid aanzag.

Denkt men niet aan Goethes spreuk over de vrome Duitse natie, die zich pas echt verheven voelt, als al haar waardigheid te grabbel is gegooid?

Ik kende ook u, goede Duitsers, en uw feilbaarheid in het begrijpen van uw ware eer en waardigheid. En het feit dat ik destijds in oktober 1930, mijn eigen natuur overwinnend, de politieke arena betrad, en in de Berliner Beethovensaal, toen al onder brullende onderbrekingen van naziknapen, de redevoering hield  – een enkeling onder u staat het wellicht nog voor de geest – die ik “Appèl aan het verstand” noemde, ofschoon zij toch een appèl aan al het betere Duitserschap was, is voor mijn geweten een grotere geruststelling, al mag het allemaal tevergeefs zijn geweest, dan alles wat ik met groter succes als kunstenaar heb kunnen volbrengen.

Ik heb met mijn zwakke krachten gepoogd te verhinderen wat wel móest komen, en wat er nu sedert jaren is, namelijk de oorlog, waarvan uw leugenachtige leiders de schuld geven aan Joden, Britten, vrijmetselaars en, God weet wie nog meer, terwijl hij toch voor iedereen die wilde en kon zien met gewisheid afzienbaar was, van dát ogenblik af, dat zíj aan de macht kwamen en begonnen aan de bouw van de machinerie door welke zij menen vrijheid en recht te kunnen platwalsen.

En wat voor een oorlog is het, in welks boeien gij u verstrikt! Een onafzienbaar, verwoestend, hopeloos avontuur, een moeras vol bloed en misdaad, waarin Duitsland dreigt af te zinken. Hoe ziet het er bij u uit? Denkt gij, wij buiten weten het niet zo goed als gijzelf? Verwildering en ellende grijpen om zich heen; zonder scrupules wordt uw mannelijke jeugd tot en met de achttien-, de zestienjarigen, de moloch des oorlogs geofferd ten getale van honderdduizenden, miljoenen. Er is geen huis meer in Duitsland dat geen echtgenoot, zoon of broer heeft te betreuren.

Het verval zet in.

In Rusland ontbreekt het aan artsen, verplegend personeel, verpleegmiddelen. In Duitse veldhospitalen en ziekenhuizen worden de zwaargewonden, samen met bejaarden, gebrekkigen, geestelijk gestoorden, door gifgas ter dood gebracht. Tweeduizend van drieduizend, zo vertelde een Duitse arts, in slechts één inrichting. Dat doet datzelfde regime dat begint te brullen als Roosevelt het ervan beschuldigt dat het christendom en alle religie wil vernietigen. En dat voorwendt een kruistocht voor christelijke beschaafdheid tegen het bolsjewisme te voeren. Tegen het bolsjewisme, waarop het zelf een smerigere on-variant zonder weerga is.

Het christelijke antwoordspel op de massale vergassingen zijn de zogenaamde paringsdagen, waarop soldaten op verlof met meisjes van de Duitse Bond[1] voor dierlijke huwelijken-voor-een-paar-uur tezamen worden gecommandeerd om zo staatsbastaarden voor de volgende oorlog te fokken. Kan een volk, een jeugd, dieper zinken? Gruwel en lastering van menselijkheid, waarheen gij ook kijkt.

Ooit verzamelde een herder[2] liefdevol de volksliedjes der landsdelen. Dat was Duitsland in zijn goedheid en grootsheid. Heden weet het niets anders dan volkeren- en massamoord, stompzinnige vernietiging. Driehonderdduizend Serviërs zijn, niet ín de oorlog, maar ná de oorlog met dit land, door u Duitsers op het bevel der vermaledijde schoften die u regeren, omgebracht.

Het onzegbare wat er in Rusland, wat er met de Polen en Joden gebeurd is én gebeurt, weet gij. Maar gij wilt het liever niet weten, op grond van terechte afschuw voor de eveneens onzegbare, reusachtig groeiende haat, die op een dag, als uw volks- en machinekrachten verlamd zijn, boven uw hoofd uitbarsten zal. Ja, vrees en afgrijzen voor deze dag is op zijn plaats.

En uw leiders buiten het uit! Zij die u tot deze schanddaden hebben verleid, zeggen u, nu hebt gij ze begaan, nu zijt gij onlosmakelijk aan ons gekluisterd, nu zult gij doorgaan tot aan het bittere einde, anders zal de hel over u komen.

De hel, Duitsers, kwam over u, toen deze leiders over u kwamen. Naar de hel met hén en al hun kleingeestige trawanten! Dan kan er altijd nog redding, dan kan er vrijheid en vrede voor u zijn.


[1] „meisjes van de Duitse Bond“: Bund deutscher Mädel, BdM-Mädel
[2] Jacob Grimm