Knijpkat

In 1942 trouwen mijn grootouders; de knijpkat gemaakt in Kamp Vught

In 1942 trouwden mijn grootouders. Door stom toeval marcheerde er, juist op het moment dat zij uit het stadhuis kwamen, een troep Duitse soldaten voorbij, luid zingend. Er was geen camera om iets van dat verbluffende voorval vast te leggen. Niemand had technisch slimme talismannetjes waarmee je overal en altijd met iedereen in contact staat.

Tiel, 1942

2010: mijn grootvader overlijdt en ik krijg zijn levenslange talisman: een knijpkat, een zaklamp zonder batterijen, “mocht het licht uitvallen”. Ik zoek op internet naar gegevens over de zaklamp, vul het typenummer in, en lees over het Philipskommando in kamp Vught. In betrouwbare stroomvoorziening kon niet meer voorzien worden; in regelmatige aanvoer van tewerkgestelden wel.

De herinneringen van mijn grootmoeder aan haar huwelijksdag, “Ze zongen luidkeels Gerda, Ursula, Marie, Marie!”, treffen ook online meteen raak: een Youtube-gebruiker biedt unverfroren de mars aan, waarop mijn jonge grootouders getrakteerd werden. 70 jaren vallen met een knopdruk weg.

Voorzichtig heb ik de talisman van mijn grootvader gerestaureerd, niet omdat het licht uitvalt –dat gebeurt toch– het is eerder omdat niet meer te achterhalen is, wie hem in elkaar gezet heeft, in 1942.

Noorderreus dicht

Meindert Talsma – recensie – Laat het orgel jammeren

Voor 8weekly, website voor recensies van film, theater, literatuur, beeldende kunst en muziek, heb ik met plezier Meindert Talma’s dichtersdebuut besproken.

http://www.8weekly.nl/artikel/9123/meindert-talma-laat-het-orgel-jammeren-noorderreus-dicht.html

Meindert Talma – Laat het orgel jammeren
Laat het orgel jammeren biedt vooraleerst eerlijke gedichten: recht voor zijn raap zoekt Meindert Talma de rafeltjes van de krankzinnigheid op, in onopgesmukte noorderlingenromantiek. De lezer is geroerd en vermaakt, maar hoopt vurig dat hier Talma’s alter ego spreekt, want de authenticiteit is schiftend echt. Meindert Talma is ‘muzikant, schrijver, en nu dus ook dichter’, verkondigt de achterflap. Is het een niet al in het ander besloten? Ja en nee: een gedicht moet het op zijn eigen merites redden, ook zonder muziek. Daarom wordt hier strengelijk de letterkunde-norm aan deze bundel gelegd, waarbij de weegschaal nu eens in evenwicht is, dan weer doorslaat: een gedichtenbundel is geen stapeltje lyrics met een mooi kaftje eromheen, zoals er wel meer geproduceerd worden.

Kom jongske
Er valt wat te lachen in de wereld van deze ik-persoon. Zelfs in wanhoop toont dit figuur zich niet vrij van melancholische spot. Als een zogenaamde lichthelm-constructie tegen de winterdepressie moet helpen – de lezer stelle zich een soort continue zaklamp boven de wenkbrauwen voor – constateert het ik droogjes: ‘De lichthelm deed ik op tijdens het repeteren. / Dat was wel even wennen voor de bandleden.’ De ik-persoon is een eerlijke stuntelaar, een lieve reus, die je het liefst goedmoedig op de schouders zou willen kloppen – kom jongske, zo erg is ’t toch niet – maar die schouders zitten zo verdomde hoog!

Een enkele keer veroorlooft Talma zich een luie verwarring tussen proza en poëzie, wat te zien is in het ophakken van zinnen in korte regels en het weglaten van leestekens. Zo’n lui gedicht is Topvorm: ‘De sporen / van een / jolige avond / en dito nacht / zijn moeiteloos / te ontdekken / op het wit / weggetrokken bekkie.’ De zin is apodictisch, maar waarom hem opgehakt? Waarom een nieuwe regel voor de woordjes ‘van een’? Hoeveel kan een lezer in deze twee woorden met alle beste wil van de wereld lezen? Veel, toegegeven, en tegelijkertijd bitter weinig. Deze luie wijze van poëzieproductie is een uitzondering in deze lustig experimenterende bundel. De 55 gedichten variëren sterk in vorm en inhoud, maar er zijn minstens tien zo goed, dat zij ‘niet onopgemerkt gebleven zijn’.

Broos en verwondbaar
Een van de potentieel klassieke gedichten is het volgende:

Eenenveertig
Ik ben eenenveertig
de beste leeftijd voor een man.
Maar er wringt wat
er wringt altijd wel wat.
Mijn hart dat zingt niet
het zingt nooit zo hard.
Als je wat van me wilt
moet je het ruim van tevoren vragen
en als het even kan
nog een paar keer herhalen.
Maar pin mij er niet op vast
en val mij er niet mee lastig
want ik ben klaar om te vallen
zo diep al het maar kan.
Ik ben eenenveertig
de beste leeftijd voor een man.

Meindert Talma (foto Henx Henk Veenstra)

Dit gedicht is in inhoud en vorm klassiek, omdat het stand houdt. Schijnbaar zo rustig opgeschreven vallen de pauzes hier op het juiste moment. Elke regel biedt nieuws, waarom 41 een diep en zwaar hoogtepunt voor een man is, die halfslachtig twee verschillende boodschappen uitzendt. Goed is dat open blijft waarop de 41-jarige niet vastgepind wil worden. Dit is Talma op zijn toegankelijkst. Broos en verwondbaar, en toch ook afgewogen.

Geschiftheid
Het geschifte speelt bij Talma een aanmerkelijke rol: geschift is de absurde inhoud van enkele gedichten die de plank misslaan (De voetbalsnor van Adolf Hitler), maar geschift is ook het onverholen en onverholpen psychologisch in de war zijn, de toestand waar intelligentie doordraaft en met lust en weemoed wegholt. In de naakte en aandoenlijke beschrijving van deze toestand is Talma trefzeker, zoals blijkt uit het bundelgedeelte Breingolf gestuurde spraakvervormer. Hierin neukt een patiënt zijn lustobject Johanna in een kamer vol wanorde, waar het ruikt naar ‘gekookte aardappels met kattenstront’, om daarna maar een geluidsopname van een dampartij op de koptelefoon af te spelen, ‘om het gejank van Johanna’ maar niet te horen.

Talma deugt in oprechtheid. Een oprechtheid die worstelt met een kerkelijke achtergrond, gekte, lust, liefde en het leven als muzikant op het elektronisch orgel; een oprechtheid die spot met ego en wars is van fratsen. In een mogelijk volgende bundel staan vast en zeker nog meer gedichten die zichzelf ook los van muziek redden en scherper in metrum en inhoud zijn. Talma is namelijk, in zijn eigen woorden, een gedreven orgelspelende ‘stadskabouter’, die bij tijd en wijle reusachtig ontroert.

Ontreddering als detective

Magnus is een lekker verhaal! Het is een detective en een zoektocht naar persoonlijke drijfveren. In verstrooide poëtische zinnen duidt Arjen Lubach de verschillende thema’s: puberteit, eindexamen, anders zijn, liefdesverdriet, manipulatie, kunstenaarschap en geborgenheid.

Voor 8weekly, website voor recensies van film, theater, literatuur, beeldende kunst en muziek, heb ik met plezier Lubachs nieuwste boek besproken:

In Magnus zet Arjen Lubach in een detectiveachtige verhaallijn verliefdheid af tegen geborgenheid, puberliefde tegen het dertigerschap, en artistieke oorspronkelijkheid tegen verslaglegging van de eigen gekte. Dit onder toevoeging van oerig poëtische beschouwinkjes. Dit boek is lekker! Het charmeert, ontroert en leest als een trein.

De eerste zin van Magnus is: “Er was eigenlijk maar een ding veranderd.” Maar daarmee is alles veranderd. Jeugdliefde Caro is verdwenen uit het leven van Merlijn, de 37-jarige Amsterdamse ik-figuur. De rouw hierom schetst Lubach kundig en heftig, zoals alleen mannen kunnen rouwen die doodziek van liefdesverdriet zijn: totaal en gigantisch. En dan verschijnen er onverklaarbare afschrijvingen op Merlijns creditcardrekening. Hij gaat naar Stockholm om dit te onderzoeken, of is het een vlucht? Merlijn vindt de bedrieger Magnus, maar ontdekt meer. Iedereen heeft wel verzwegen of anders benadrukte feiten in zijn leven; dingen die je niet zo duidelijk hebt gezegd, omdat ze misschien wel te pijnlijk of te privé waren. Wil je je lief pijn doen? Wil je rotzooi van vroeger benoemen?

Psychologische spiegeling
Het hele verhaal is dramatisch gespiegeld: wat in Amsterdam verloren ging, wordt in Zweden gevonden of verklaard. Even mag Merlijn zijn jaren als twintiger overdoen, met een nieuwe liefde. Even werkt zijn escapistisch besluit om te vertrekken. Het toneelstuk waaraan hij schrijft vlot beter, maar dat komt ook doordat de nieuwe ervaringen zijn schrijverijen binnensluipen. Blijft Merlijn daarmee nog trouw aan zijn eigen oorspronkelijke, artistieke uitgangspunt, waarmee hij de Nederlandse toneelwereld versteld wilde laten staan in grootsheid? Dit boek is hybride: het is een half-detective, vervlochten met een zoektocht naar de Eerste Echte Grote Schoolliefde, het lijden daaraan, de eindexamentijd, de studietijd. En wat als een man in het vanzelfsprekende Amsterdamse milieu dit allemaal verliest? En opnieuw begint als en met een twintiger?

Onmacht en afhankelijkheid

Merlijn heeft het verlies niet over zich afgeroepen: de mens heeft niet zelf alles in de hand. Hij is ondergeschikt aan de beperkingen die besloten liggen in karakter, in de manier waarop hij in elkaar is gezet, en de lotgevallen die anderen voor hem bereiden. Vergelijk hiermee Merlijns aandoening, epilepsie, waardoor hij ‘absences’ beleeft, tijdsspannen waarin hij ‘er niet is’. Daardoor is Merlijn afhankelijk van anderen die hem over de niet-beleefde tijd vertellen.

In zijn jacht naar de creditcarddief verzucht Merlijn: “Nog meer dan anders werd het mij duidelijk dat we dieren zijn. Dieren die weten hoe ze roomservice moeten bestellen, maar als het erop aankomt blijven we dieren.” Zulke beschouwingen strooit Lubach her en der rond, als pareltjes die in een plotverfilming nooit tot hun recht zouden komen. Lubach blijkt een poëet: ‘Ze knipoogde en gaf me een kus die de flat omduwde.’

Liefde als aandoening
Wanneer Merlijn het antwoord vindt op het verwijt dat zijn geliefde hem maakte, toen zij hem verliet (‘Jij bent zo fucking hetzelfde!’), waarbij de plotlijnen met filmische kunde in elkaar haken, herinnert de lezer zich het commentaar van de oudere ik op de eindexamen-ik: “Jij valt rechts noch links van de weg af, je raakt soms de berm aan, […] maar daadwerkelijk ontsporen zul je nooit. Sleep jezelf erdoorheen. Ze zullen je verwijten dat je te weinig doet, maar meer doen kan altijd nog. Het houdt nooit op.”

Op ingenieuze wijze heeft Lubach een detectiveverhaal verweven met een zoektocht naar de drijfveren achter de liefde. In de gejaagdheid waarmee de hoofdpersoon zijn liefdesverdriet sublimeert in een nieuwe verliefdheid, terwijl hij afleiding zoekt in de jacht op een misdadiger, ligt Lubachs verdienste.

Met filmische snelheid schiet de lezer door het emotionele landschap; de periode van eindexamentijd tot eind dertig verschiet in Merlijns herinnering met precisie. Waar de haast naïeve geest van de hoofdpersoon ten volle tot zijn recht komt, had Magnus’ manipulatieve inslag wellicht iets meer achtergrond kunnen krijgen, maar ach, dit is ook geen zwaar psychologische roman. Dit is een lekker verhaal met een strak plot, dat zich hier en daar zelfs bedient van poëtische gedachten.

—————

Ook te lezen op: http://www.8weekly.nl/artikel/9036/ontreddering-als-detective-arjen-lubach-magnus.html

Michael Dennis Donkers – Gute Nacht!

On the death of Mike Donkers, Michael Dennis Donkers

EINS ZWEI POLIZEI! DREI VIER BRIGADIER! FÜNF SECHS ALTE GECKS! SIEBEN ACHT GUTE NACHT! —- Ja-ja, was ist Lust, was ist das? Ja-ja, was ist Lust, was ist das?”, dondert het door LADADA, dé kroeg in Zeist, zo hard dat je de stomp in je middenrif voelt.

Eins Zwei Polizie

Het eindexamen is achter de rug, ik ben in het café van mijn schooltijd. Wij zijn allen goden; niemand kan beter zijn dan wij: wij zijn mooi, jong, gezond en hebben het officiële stempel dat wij het meeste beloven. Kortom, wij zijn goden.

Een gesprek met een oud-schoolgenote, 2011:
– “Kun jij je Mike Donkers nog herinneren?”
– “Jazeker.”
– “Ik heb nog met hem gezoend!”
– “Hahaha, ik óók!!”
– “Hij is dood… Aan leukemie.”
– “Hij is… dood?”
– “Allang…”


——————————————————————————————

Ergens, voorjaar 2011
Goede Mike! Gast!

Weet-je, ik kan het niet verdragen dat jij op internet maar één hit hebt! Jij hebt meer verdiend! Internet, je zult het daarboven misschien wel gemerkt hebben, is iets wat de afgelopen 20 jaar een reuzensprong heeft genomen. Wij praatten vóór 1999 nog “gewoon” door de telefoon met elkaar, als je iets wilde zeggen; nu schrijf je elkaar elektronische briefjes – nee, het is geen vooruitgang.

En mensen hebben nu een pagina op dat internet, voor zichzelf of voor hun beroep; een soort eigen bord aan de straat, waarop dan hun naam staat. IJdelheid allemaal natuurlijk. Maar goed, als je dan een term invoert in een “internetzoekmachine”, laten we zeggen het internet-telefoonboek, dan zie je vanzelf alle treffers met  die ene  bepaalde term.  Prachtig mooi…

Máár!, als ik nu, anno 2011, jouw naam als zoekterm invoer, vind ik maar één treffer en die verwijst naar jouw grafzerk. Dat is nogal rauw en tamelijk onterecht. Je hebt veel meer gedaan. Je hebt mensen ontroerd, je hebt gefeest, je hebt eindexamen gedaan. En niet lang ná dat eindexamen –goden waren wij– heeft jouw lichaam het opgegeven, zo blijkt, zo hoor ik. Dat doet pijn.

NOU! Dat ene ding ga ik éven hierbij goedmaken! 🙂
(Oh ja, dat ding daar heet een “smiley”– we zijn in een kinderachtige tijd aanbeland) Hierbij je tweede treffer in het internet, zodat de vluchtige computermensjes van nu ook zien dat je echt “in den vleze” geleefd hebt, zonder dat je zelf die ellendige profielen op Hyves of Facebook hoeft aan te maken.

De mededeling van jouw dood kwam voor mij wat later; je bent te vroeg overleden. In mijn herinnering zie ik je zó in  de Dorpstraat in Zeist, in Ladada, het café van hockeyend Zeist en omstreken. Als ik daaraan denk, zie ik ons, hoe wij elkaar een hand geven, met een grote glimlach, want wij zien elkaar toch weer. Op de hoek van de straat, ik draai in een auto naar links en door het raampje doen we een “boks”. “Heee gozer!” We zien elkaar toch weer? En dat was toen. 15 jaar zijn maar een handje dag-zeggen ver weg, als je je ogen dicht doet. Het is eigenlijk helemaal niks.

Lieve Mike, hierbij een foto van een feestje! Jij danst, omringd door meisjes, natuurlijk, natuurlijk.

Wil je alsjeblieft ervoor zorgen dat die klootzakjes daarboven dansen? Ik wil dansen, op Nirvana, natuurlijk, op Nirvana, én op Jim Morrison en ik ga Beaudelaire voordragen (die gasten vallen samen), maar als ze daarboven speakers hebben, zodat je een middenrif kunt laten bonken: “Eins, zwei, Polizei” – de sirene gaat in Ladada en we hebben allemaal een extra ronde.

Mike, ik zie je zo, een leven is maar klein, als je je ogen dicht doet. Wij zijn maar één handje van jou vandaan, dat weet ik zeker.

Wees omarmd, gutenacht! BOKS!
En vooral, bis Morgen!  🙂
Emile

DE ZELFMOORDENAAR

De zelfmoordenaar – Piet Paaltjens – François Haverschmidt

Zodat ook ú mijn stem  kunt horen,
Zodat u weet dat ik mij niet verhang,
Zodat u weet, dat ik niet bid
Dat een bidder voor mij bidt,
Al duurt het wachten lang.

YouTube: http://www.youtube.com/watch?v=3igUwdXNUKc

Damit auch Sie meine Stimme hören,
Damit Sie wissen, er erhängt sich nicht,
Bitten und Beten um Fürbitten sei ihm fremd,
Wenn auch auf Erfüllung keine Sicht.

YouTube: http://www.youtube.com/watch?v=3igUwdXNUKc

Piet Paaltjens

 

 

 

 

 

 

 

François Haverschmidt alias Piet Paaltjens

Biografie Thomas Mann

biografie Thomas Mann Margreet den Buurman

“De Avonden”, hét culturele radioprogramma, bieden weer iets heel bijzonders: Margreet den Buurman heeft een biografie geschreven over…. Thomas Mann! Daar mag gerust een uitroepteken achter, want Mann is, naar veler idee, naast Goethe, een van de grondstenen van de Duitse literatuur.

Zonder nu al iets over Den Buurmans boek te kunnen zeggen, kan ik wel zeggen dat dit een zeer interessant gesprek is; mw. Den Buurman spreekt precies over díe zaken, waarover mijn literatuurdocenten spraken en dat in een aangenaam timbre.

Klikt u hier: http://avonden.radio6.nl/tag/margreet-den-buurman/

Thomas Mann

Citaat VPRO-site: “Jeroen van Kan in gesprek met literatuurwetenschapper Margreet den Buurman over haar boek ‘Thomas Mann, schrijverschap tegen de vergankelijkheid’. Een biografie van de Duitse schrijver Thomas Mann (1875–1955).”

Zie ook Uitgeverij Aspekt:
http://www.uitgeverijaspekt.nl/auteurdetail.php?id=29

______________________________________________________________

Frau Margreet den Buurman hat es gewagt, eine Biografie über Thomas Mann zu verfassen, welches Unterfangen eine große Lücke in der niederländischen Germanistik auffüllt.

Drücken Sie hier:  http://www.uitgeverijaspekt.nl/auteurdetail.php?id=29

Drücken Sie hier für ein Interview auf Niederländisch met Den Buurman:
http://avonden.radio6.nl/tag/margreet-den-buurman/

Nederlandse geschiedenis / Deutsche Geschichte

Karel de Grote / Karl der GroßeNooit eerder heb ik op de televisie een betere, bondigere nationale geschiedenis gezien, die kiertjes openlaat naar diepgang en verbeelding. Van harte wil ik aanbevelen: “Die Deutschen” van het ZDF.  Te verdedigen valt dat ook, tót het einde van de Tachtigjarige Oorlog, dit uw geschiendis is. Het volledige adres: http://www.diedeutschen.zdf.de/ Als u op die bladzijde onderaan klikt, zoeft u zo 2000 jaar terug. Geniet!

——–

Nie bevor  gab’s im Fernsehen eine einleuchterende Serie über “die Deutschen” als “Die Deutschen” des ZDF. Sie erzählt auch, sei es teilweise, die Gesichte der Niederlande. Genießt sie!

Vrijheid in bruinkooldampen

De toren van Uwe Tellkamp getuigt intens en lyrisch van het leven in de DDR-dictatuur, in massief epische omvang en in grote historische en dramatische gelaagdheid. De toren is daarom een standaardwerk in de Wende-literatuur.

Wie nu door DDR-parafernalia ‘ostalgisch’ wordt, zal na lezing van De toren genezen zijn: Tellkamp schildert deze ‘miefige’ (muf, kleingeestig) staat indringend in al zijn materiële en geestelijke armoede, waar het persoonlijke leven tot in het seksuele afgeknepen wordt langs de meetlat van de staatsdoctrine, waar intellectuele of artistieke kritiek naast ‘grootburgerdom’, gesmoord wordt in zware bruinkooldampen.

De DDR-staatsdoctrine is bij Tellkamp letterlijk bedompt, kwaadaardig giftig in haar huichelachtigheid. Let wel: de DDR-doctrine. Niet, en dat blijft ondanks alles: de samenleving in haar geheel, want er is de toren, waarin ook humanistisch, breed ontwikkelde mensen wonen te midden van klassieke muziek en literatuur.

Meerkamerige vluchttoren
De toren in De toren is letterlijk een vluchtplaats boven de stad Dresden, waar grote heuvelvilla’s uit de keizertijd nog krakend vrijheid bieden. Toegang tot deze verheven buurt verschaft een tram die heuvelopwaarts klimt; de symboliek is duidelijk. Hier groeit de hoofdpersoon Christian Hoffmann, alter ego van de schrijver, op te midden van zijn familie en talloze bijfiguren. Formeel zijn er drie hoofdlijnen te herkennen, namelijk het leven van Christian Hoffmann, dat van Christians vader Richard en dat Meno Rohde, maar naast deze drie hoofdlijnen worden er kleinere ‘binnenverhaaltjes’ verteld die het leven in de DDR kleur geven: Christians naïeve vriendin, die nog gelooft in de propaganda; de kritische schrijfster Judith Schevola, die vermalen wordt door het systeem; de dandyeske schrijver Eschschloraque; de wrede alcoholverslaafde kampcommandant Slokje, wiens methoden en willekeur goed gepast zouden hebben in de Hitler-dictatuur; en talloze anderen.

Als de lezer zich een plezier wil doen, moet hij zich niet vermoeien met het uitpluizen van alle onderlinge relaties en precieze locaties, want het gaat hier om een mythisch verband. De extreem gelaagde structuur van de roman werkt hallucinerend: verschillende verhaallijnen lopen door elkaar heen, wisselen elkaar soms wel om de alinea af, waarbij het perspectief of de verteltijd veranderen kan. Het is alsof de lezer een filmfestival bezoekt, waarbij hij telkens flarden van een bepaalde film ziet, met iemand oploopt en een briefje van een derde leest. Toch verdwaalt de trippende lezer in dit magisch realistische landschap niet, dankzij het ene alles overstijgende thema: hoe blijf ik overeind in deze vijandige omgeving? Terugvalbasis blijft de heuvelgemeenschap met de veelvormige torenvilla’s:

Christian […] dacht: Duizendogenhuis. […] ‘hier’ […] , dat gold voor de hele wijk, de in het donker en de sneeuw slapen villa’s rondom, de tuinen en het in de diepte van het park nog steeds schreeuwende uiltje, de rode beuk, de namen. Meno deed het licht in de hal aan; het huis leek zijn ogen op te slaan. Christian raakte […] de smeedijzeren bloem op de grote deur aan – een wonderlijk vormgegeven sieraad, dat je hierboven vaak zag: gekrulde en als een slakkenhuis opgerolde bloembladeren rond een pluimtong, op zijn beurt kunstig omgeven door een meermaals gedraaide helix; een plant die Christian als kleine jongen al gefascineerd had vanwege de gemende aura van schoonheid en gevaar.

Vrijwillige dwang
Christian wordt in de roman ongeveer zes jaar ouder: van een eindexamenleerling tot een afzwaaiend dienstplichtige. Op school al ervaart Christian, hoe vrijwillig ‘vrijwillig’ is: de ‘rode logica’ moet in een verplicht opstel nagebeden worden. De ene leerlinge die haar pen niet oppakt en weigert de propagandaleuzen van de arbeiders- en boerenstaat op te lepelen in een kloek vergezicht, waarin het weldra aanbrekende heil verkondigd wordt, verdwijnt in een gesticht voor heropvoeding in marxistisch-leninistische zin. Eigenzin is staatsgevaar.

In het kort het hoofdverhaal: Christian begint ‘vrijwillig’ aan de lange dienstplicht van drie jaar omwille van de in het vooruitzicht gestelde studieplaats. Na de intens vernederende ontgroening (meer een ontmenselijking) van het volksleger wordt hij, de schuchtere gymnasiumjongen met de puistjes, ingedeeld bij de pantserdivisie. Tijdens een nachtelijke oefening waarbij de tanks door het water van de Elbe moeten rijden, gaat er, buiten Christians directe verantwoordelijkheid, iets gigantisch mis. Christian bekritiseert in woede en verdriet het hele voorval, waarom hij wegens ‘publieke kleinering van de publieke orde’ verdwijnt in een militaire strafinrichting. Stalin heeft les gehad bij Kafka: waarvan word ik beschuldigd? Hoe lang duurt de straf? In donkere meermanscellen zijn alleen de gedachten nog vrij, als de gevangene niet doordraait. Christian redt het, na dwangarbeid in de bruinkolenindustrie, maar zijn studieplaats is vervallen. Hij ‘mag’ verder met zijn dienstplicht. Hij ‘mag’ de betogers tijdens de Wende gaan neerslaan, maar als hij ziet, wie deze contrarevolutionaire betogers zijn, kan hij het niet.

Ondertussen heeft Christians jonge oom Meno Rohde, schrijver en redacteur, zich van jaknikker tot neezegger ontwikkeld: waar hij in het begin in opdracht van de ‘hoofdadministratie uitgeverijen’ gewillig drukproeven van een kameraard-auteur afwijst, redt hij op het laatst controversiële manuscripten. Meno is in ‘innerlijk asiel’ gegaan, terwijl Christian de confrontatie met het regime aan is gegaan. Daarmee is Meno een spiegelfiguur van Christian, de figuur Meno treedt echter ook op als spiegeling van de schrijver, zoals aan het eind blijkt, wanneer Meno’s verhaal-binnen-het-verhaal samenvalt met de overdonderende ouverture van het werk; een eind en een begin in een stijl, die doet denken aan Thomas Mann. En ondertussen, na zo 700 bladzijden, blijkt dat Christians vader, chirurg, zijn problemen met de voorgeschreven leefwijze op geheel eigen, buitenechtelijke, wijze heeft opgelost.

Buitelende allusies
Tellkamp houdt van woordspelingen en verwijzingen. Het ontmaskeren van het anagram Meno-Nemo (Nemo is Christians bijnaam in het leger) is eenvoudig, maar lastiger wordt het bij personages als Arbogast en Barsano; romanfiguren die voortbouwen op toen economisch en politiek leidende Dresdenaren – je moet het maar net weten. Al zullen grote beroemde citaten uit de literatuur wel herkend worden, het lukt zeker niet bij verholen verwijzingen naar oude leuzen, televisieprogramma’s of liedjes uit de DDR, eenvoudigweg omdat die wereld niet meer bestaat. Hoeveel Nederlanders zullen in de vraag ‘Zeg mij waar je staat en welke weg je gaat’ de vette DDR-propogandahit ‘Sag mir, wo du stehst und welchen Weg du gehst‘ herkennen? ‘Wij’ luisterden niet naar de DDR-radio. En hoeveel jonge Duitsers herkennen hem nog, zelfs al staat hij op YouTube? Maar is het niet herkennen van verwijzingen erg? Nee, want Tellkamp heeft zijn allusies zo verweven dat ze op zich zelf kunnen staan: je hoeft niet alle spelletjes mee te spelen. Maar wat toch uitgebreid mag worden: het notenapparaat met verdwenen DDR-benamingen. De uitgever wilde daar niet aan, waarschijnlijk omdat het een sisyfusarbeid wordt. (Waar stop je?)

Dat het vertalen van De toren geen sisyfusarbeid is geworden, is te danken aan het equivalent van vertaalster Goverdien Hauth-Grubben dat recht doet aan dit monument, waar twintig jaar lang aan geschaafd is. Zij had maar een jaartje en wat is dit goed geworden! Ja, als je erop let, proef je hier en daar het Duits, in woordkeuzen als ‘Daaraan geloof ik!’ of ‘kwalmende sigaren’, maar zulke ontleningen zijn niet alleen toegestaan, zij zijn in dit geval authentiek. Vindingrijk en gepast vindt Hauth-Grubben oplossingen voor schier onvertaalbare frases, als proza in poëzie overgaat. Mocht de uitgever toch nog besluiten dat een notenapparaat voor Nederlanders wenselijk is, kan Hauth-Grubben het maken.

Duits, Duitser, Duitst
De toren is met zijn wortels in het Duitse Kulturlandschaft een van de allerduitste werken ooit. Als het werk – het woord roman schiet tekort – eindigt, scharniert de geschiedenis om de Brandenburger Tor: de Wende komt letterlijk tot stand, het volk loopt in tegengestelde richting over de grens. Het volk citeert als verwijt het nooit meer gezongen DDR-volkslied: Deutschland einig Vaterland. De literaire Vergangenheitsbewältigung zal nog groeien, Tellkamps massief opus krijgt zeker nog een Nachspiel. De dubbele punt aan het eind van het boek nodigt de lezer uit: begin opnieuw, revoluties hebben tijd nodig.


Gepubliceerd op www.8weekly.nl