De Lichtfabrieken

Hieronder volgt een pastiche, een na-aapstukje-in-de-stijl-van. In dit geval: de stijl van Bordewijk. Laat u zich daarom niet in de luren leggen: ik ben niét 120, tot mijn alledaags woordgebruik behoort niét “het schiftende schuim van de syfilis”, “de aamborstige arbeider” of “de ter kimme blazende staketsels der Lichtfabrieken”. Dát alles zou Bordewijk geschreven kúnnen hebben, of niet? – U het oordeel! – De eigennamen in onderstaand verhaal zijn op Bordewijkiaanse wijze verbasterd.


De Lichtfabrieken

Het was voor Servaes geenszins kinderspel zijn weg naar arbeid te vinden. Tot zijn een en twintigste had hij te hooi en te gras baantjes, maar het schoot niet op. Crisis dreigde hem te breken. Doch oprechte zelfachting belette hem om zich in te schrijven voor enig Rijkswerkverschaffingsproject op de hei. Daarnevens verheugde hij zich in jeugdige opstandigheid. Breken zal ik nooit, besloot hij. Aldus vocht hij zich langs grauwende paupergrachten een weg naar het administratiekantoor der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elektriciteit in de hoop op werk in zijn geboortestad Leiden. Het was iets naïef eerlijks en onvermurwbaar rassigs in hem. Met de zuiver witte voortanden half ontbloot als uiting van tactiek of instinct werkte hij zich door kwalijk riekende grachtenbuurtjes en aanslibbende bebouwing. Vuilnis en etensresten vulden het water. Walging nam hem beet.

            Arbeidersvrouwen zwenkten op deze ochtend de brede heupen in het kurkentrekkend stegengebied tussen Haarlemmerstraat en Oude Vest, onder de werkjurken te veel kinderen. Naambordjes met Delamisère, Bootinbad, Godheyn, Parrdon, Kartee, Steltloper, Kraaiemaar, Mietemat, Bierot. Fieltige lieden in de Bouwelouwensteeg, aangetast door drank en inteelt, waren tegen krothuisjes neergestreken en verwerden allengs tot de schuimende syfilis zelf. Zij stonden hem in de weg en staarden hem na. De jongeman in jas en hoed groette minzaam, maar groette. Zo ruim was hij, al kon hij hun indolentie niet goed lijden die hem voortkwam als gesmoord esprit. Ledigheid ademden zij, weerzin verheelde hij. Hij vermat zich tegen de armoe te handelen, zich te weer te stellen. Dat moest geweten. Trots schiep plicht en vond hopelijk nawerking bij het proletariaat. Servaes streefde meer professie na dan de huidige werkelijkheid hem wilde bieden.

            Hij liep het fabrieksterrein op. Het brute van deze omgeving overviel Servaes in zijn overgevoeligheid, de machinetempels waren meedogenloos. Elektriciteit bespoedigt het leven der huisvrouw en de dood des arbeiders, dacht Servaes apodictisch en overwoog dat ook huisvrouwen arbeidenden in het collectief waren. De gedachte vervloog.

            Op het Papegaaisbolwerk strekten de uitbreidingen van de Gemeentelijke Lichtfabrieken zich uit over waar eeuwen lang armlastigen en Joden begraven waren. Nu vraten de fabrieken cokes en braakten gas en stroom, gehoor gevend aan de roep om licht, warmte, snelheid. Voor hem ontvouwde het industriële labyrint zich als een opgedirkte poen, gekleed in bijeengeraapte kledingstukken uit verschillende modes. De eerste gebouwen, gebouwd rond de eeuwwisseling, plachten zich te tooien met Hollandse speklagen, de latere betonnen gebouwen hadden zich zakelijk ontdaan van elke architectonische genoeglijkheid.

            Het nieuwste en grootste turbinehuis voor Leiden en Omstreken voedde en ontlastte zich middels zij-inlaten waar kranen op rails in- en uitgingen, de kolenwerkers rationaliserend tot lichtvoeders. Het gebouw beroet, massief, sacrosanct, een tempel voor Elektriciteit die het ganse etmaal gevoed moest. In zijn strakke belijning niet onelegant, maar vooral cyclopisch en lapidair. De traveeën met gevelramen reikten hemelwaarts. Terreinlocomotieven en grijpkranen voorzagen het zwetende gedarmte van cokes, bovenin gierde de turbine, geschoord door stalen binten, het hoogaltaar van het godshuis. Naar pek rook het beneden, naar ozon boven, vonken regenden naar de verdeelstations. Men diende de haveluinige godheid met onbetaald overwerk en geregeld ongeval. De hoge bakstenen schoorstenen roetten gelijk fier ter kimme blazende staketsels der Moderniteit het zwerk en verpletten de aamborstige arbeider. Hier begint de Nieuwe Tijd, in walsende vaart.

            Daar, op een open plek tussen de cokesbergen bleef hij staan en zag op naar de zwaar gezwarte trap van het administratiekantoor.


De beelden zijn stills uit de bedrijfsfilm van de Stedelijke Fabriek voor Gas en Electriciteit te Leiden, gedateerd 31 december 1931. Zij zijn online gezet door het archief van: Beeld en Geluid. Ik heb toestemming gekregen om deze beelden te citeren.

Bronnen:
https://www.beeldengeluid.nl/
http://in.beeldengeluid.nl/collectie/details/expressie/88882/false/true



Computers kunnen niet vertalen

Automatische vertalingen zijn slecht, omdat kunstmatige intelligentie de binnen- en buitentekstuele context niet begrijpt.

Computers kunnen zonder menselijke correctie wel wat vertalen, maar niet veel en niet goed. Welbeschouwd leveren automatische vertaalprogramma’s ontstellend slecht werk af, omdat contextduiding niet lukt. Dit terwijl veel mensen tegenwoordig maar aannemen dat computers alles kunnen, en zeker ook vertalen, want vertalen, zo nemen zij aan, is toch iets simpels. Het is het overzetten van de ene naar de andere taal, toch? Als het zó gemakkelijk was…

NRC schreef onlangs: “En iedereen gebruikt Google Translate, dat elke website, e-mail of appconversatie razendsnel en foutloos in honderden talen vertaalt. Niet alleen in het Frans, Duits of Engels, ook in het Tataars en Sorbisch.” – Daar klopt niets van, zo blijkt in de praktijk. Een voorbeeld!

Godfried Bomans’ beroemde kinderboek Erik of het klein insectenboek begint zo: “Het eerste wat de kleine Erik deed in het land Wollewei was – huilen. Ja, dat is nu wel een beetje vervelend om te vertellen; maar deden wij soms anders toen wij voor het eerst gezet werden in het schilderij waarin we nu al zoo lang leven?”

Voor het goede doel ga ik nu iets heel, heel, heeel ergs doen en dat is: Bomans door een computer halen. Hopelijk zou Bomans het mij vergeven hebben. – Een vertaalmachine en literatuur; een vloek! – De bekendste vertaalmachine Google Translate maakt van Bomans opening anno 2018: “Das erste, was der kleine Erik auf dem Land tat, das Wollewei tat, war – zu weinen. Ja, das ist etwas nervig. Aber haben wir uns manchmal verändert, als wir zum ersten Mal in das Bild eingefügt wurden, in dem wir so lange leben?“

Het eerste wat opvalt, is dat Erik ineens iets óp het land doet, en niet in een nieuw, onbekend land belandt. Maar Erik gaat bij Bomans niet boeren, hij is in Wollewei op ontdekkingstocht! Nou, ach, foutje, kun je denken… We lezen verwachtingsvol verder!

Het tweede wat opvalt, is dat de logaritmen niet vatten dat “Wollewei” een naam van een verzonnen land is. Dat valt tegen: Wollewei wordt met het woordje “land” aangekondigd en krijgt een hoofdletter, want het is een eigennaam. Je zou verwachten dat een onlinevertaalmachine met tig voorbeelden in het wereldwijde web zulke duidelijke aanwijzingen toch inmiddels zou “vatten”. – Blijkbaar niet. – Blijkbaar zijn verzonnen landen maar lastig voor de translator, “nervig” zo u wilt, wat overigens totaal niét strookt met Bomans “een beetje vervelend”.

Een derde, inhoudelijk grote afwijking – vlijt u het moede hoofd alvast maar neer – in de Duitse nepvertaling betreft: “haben wir uns manchmal verändert” (hebben wij ons soms veranderd). Bomans auctoriale stem verwoordt echter de vraag of “wij het soms anders deden”, op het moment dat wij voor het eerst gezet werden in dit leven.

Soms is hier niet een tijdsbepaling, in de zin van “zo nu en dan”, maar zet de twijfel aan. Je zou het kunnen vervangen door “wellicht” of “misschien”. In dit geval komt Erik in een nieuw land, wat een allegorie is voor op aarde komen, geboren worden. Dat vat de vertaalmachine allemaal niet, omdat logaritmen blijkbaar nog niets werkelijk begrijpen van de context, zo blijkt overduidelijk.

Een a contrario-voorbeeld: het totaal contextloze, maar toch heel eenvoudige, niet-meerduidige zinnetje “Pim maakt het vuur uit” wordt bij Google kortweg: “Pim maakt het vuur”. – Welterusten Pim! Dááág Google!

Onlangs werd den volke de pratende robot Sophia nr. 6 gepresenteerd, die leek te reageren op vragen, maar na een tijdje kwam de aap uit de mouw: de gesprekjes waren vooraf ingestudeerd; mensen hadden de vertaalmachine (want dat is deze met siliconen versierde Sophia) gewezen op de juiste context, hadden de vragen vooraf gestuurd in de juiste richting. Sophia nr. 6 blijkt daarmee met terugwerkende kracht toch vooral een publiciteitsstunt te zijn geweest. – Vermakelijk, voor een tijdje, maar niet meer.

Misschien voor hen die nog niet overtuigd zijn: kijk naar dit filmpje. Hierin probeert de werkelijk intelligente komiek Will Smith met de neppraatrobot een levendig tweegesprek te voeren, wat geheel mislukt, omdat de nepmevrouw niet van witte wijn houdt, lang zoekt naar antwoorden  – de kompjoeter is immers in de internetwolk naar duidingen en een antwoord aan het zoeken –  terwijl het siliconen nekje trekt en rekt. Buitengemeen onaantrekkelijk! Spraakrobot Sophia nr. 6 weifelt, de logaritmen kraken en melden uiteindelijk een non-seksueel compromis: “Ik neem je op in mijn vriendenboek.” Smith tuit de lipjes en kust de lucht.

Zolang een verzameling logaritmen met internettoegang, een online vertaalmachine zogezegd, niet vat wat context is, wat binnen die context relevant is en bijgevolg woorden ronduit verkeerd vertaalt, grapjes, laat staan ironie, niet begrijpt, niet begrijpt dat Wollewei een land is, niet van wijn of zoenen houdt, zó lang zal er werk zijn voor menselijke vertalers en schrijvers. Ik neem aan dat dát, gelet op de bedroevende resultaten van Google, nog heel lang het geval zal zijn, omdat intelligentie ook creativiteit veronderstelt. – Die derft Google Translate of Sophia nr. 6 ten enenmale.

Bronnen:
NRC, 28 september 2018: Wat als we elkaar allemaal kunnen verstaan?
https://www.nrc.nl/nieuws/2018/09/28/wat-als-iedereen-elkaar-kan-verstaan-a1863971
YouTube: Will Smith Tries Online Dating
https://www.youtube.com/watch?v=Ml9v3wHLuWI

Nabericht, 2021: het lukt nog steeds niet. Mijn verwachting: het wordt nooit iets. — Dat contextbegrip, dat idiomatisch weten, het blijft lastig, in de simpelste uitdrukkingen.

Instant gram Royal 1930

Een gedicht op de schrijfmachine in het web — een tijdsbeeld anno 2016.

Het volgende schijnt helemaal het nieuwste te zijn. Nou…! Dan kán ik natuurlijk niet achterblijven. Iets op de tikmachine schrijven en daarvan een foto maken en deze op het web zetten.

Royal 1930Mijn schrijfmachine is een laptop avant la lettre: een “Royal” uit 1930, in een koffertje. Het betreft het zogenaamde “tweede model” en nadien is er eigenlijk geen technische verbetering in de mechanische tikmachine doorgevoerd die het noemen waard is. Mijn Royal slaat een fraaie letter, die misschien op het eerste gezicht wat lijkt op “Garamond” of “Times New Roman”, maar op het tweede gezicht op geen enkel nieuw lettertype lijkt: het is een stoere rechttoe-rechtaan-letter; computerletters hebben meer schreven en meer variatie in de lijndikte. *

Op de tikmachine varieert de afstand tussen de letters, de hoogte tussen de letters, én de druk waarmee de letters op het papier geslagen worden. Fouten zijn onherroepelijk fouten en kunnen alleen verholpen met doorlakken, door-x-en of afplakken. Het gevolg is dat de tiktekst danst, danst als unicaat: niemand kan het precies zo wéér doen, zelfs niet op dezelfde machine. Ergo, zie hieronder! Klik op de tekst en vergroot hem; afwijkingen in het beeldritme zijn haarscherp.

Instant gram

VERKLARENDE WOORDENLIJST:
– Instagram: fotodeelprogramma met profieltjes; veel geblaat, weinig wol.

– gram: kort voor gramschap; wrokkend kokende wrevel en gerechtvaardigde woede.

– Vroom en Dreesmann: een warenhuis dat uiteindelijk in de handen van een buitenlands geldmakersgroepje de adem uitblies, nadat de familie de aandelen allang verkocht had.

– Metz & Co: een werkelijk exclusief warenhuis met serviezen en haute couture, voor een dagje “uit”, in een prachtig eclectisch pand van rond 1900 op het hoekje van de Keizersgracht met de Leidsestraat te Amsterdam. Het mikte op het grootburgerdom en dan met name zijn vrouwelijke representanten. Het valt nauwelijks te loochenen dat aan het afglijden en uiteindelijk verdwijnen van zowel Metz & Co als Maison de Bonnetrie (zie hieronder) maatschappelijke veranderingen vooraf gingen, waardoor de clientèle slonk.

– Maison de Bonnetrie: een warenhuis dat tot de millenniumwende haast sereniteit uitstraalde. Daarna ging het bergafwaarts: muzak klonk tussen de schappen waarin de merkproducten bulkten. — Het was gedaan met “goedenmiddag meneer, mevrouw”.

– Old Spice: een straf geurtje dat in de jaren veertig en vijftig stoer en fris was en daarom in de jaren zestig en zeventig oud en verkalkt. Inmiddels kent niemand het meer en zal het daarom alleen al weer helemaal hip zijn.

– de haan op de cornflakes van de firma Kellogg’s: cornflakes, gepofte maissnippers, zaten altijd in een doos met een olijke haan erop geschilderd en dat al zolang de schrijver dezes zich heugen kan. De haan is wegens een verkoopactie opeens weg! En niemand heeft mij wat gevraagd. Nu ziet niemand meer de cornflakes in een oogopslag. — Beeldmerkhanen dienen behouden.

– Playboy: een blad dat het burgerdom niét op de huiselijke leestafel had liggen, maar tot in de jaren tachtig wel in menige door mannen beslapen kamer aanwezig was. Het wilde uitstijgen door de wijze waarop vrouwen werden gefotografeerd, waarin het slaagde. Het mag evenwel “typisch” heten dat de vrouwelijke tegenhanger, de “Playgirl”, nimmer een grote afname gevonden heeft. — Let wel, typisch, niet opmerkelijk.

– stopwol: wol van sterke kwaliteit in kleine hoeveelheden op kaartjes om truien of sokken, enz. te repareren. Het repareren van kleren raakte uit de mode, omdat kleding zo goedkoop werd. Dat is een vergissing: voor elk goedkoop truitje sterft een kind, maar dat weten de mensen niet.

– retro: een te vaak gebruikt woord of voorvoegsel: retro-eten, retro-films, retro-kleding. Alles wat oud lijkt, al is het dat niet, noem je retro en dan is het meer waard. Als het echt oud is, en sleets, dan noem je dat “vintage”. Nog erger kan ook: voor de verkoop verouderde spullen. Dat heet kitsch.

– groene zeep / zachte zeep: vriendelijk ruikende huishoudzeep om bijvoorbeeld vloeren mee te boenen en de was voor te weken. Het is een rotstreek om een product een andere naam te geven, zelfs dan als de naam niet meer overeenstemt met de werkelijke inhoud. Zo werd de groene zeep minder groen omdat haar bereidingswijze veranderde, maar als iedereen van groene zeep blijft spreken, is het reuze vervelend als zo’n betweterige zeepzieder opeens denkt van “zachte zeep“ te kunnen spreken. Dat recht heeft hij niet, althans zou het niet moeten hebben, want elke verandering op zich betekent ergernis.

– palm(-olie): een goedkope grondstof waarvoor het hele Indonesische oerwoud gekapt wordt. Het zit in zeep, drop, pizza, enz. Het is eigenlijk een surrogaat, want eigenlijk wil je echte boter, echte zeep, enz. Het lijkt goedkoop, maar voor elke palmboom sterft een orang-oetang. Maar dat weten de mensen niet. Dus dan is het goed. Ofzo.

– tinderen: Tinder is een tijdrovend fotospelletje op de mobiele rekenaar (ook wel “mobiele telefoon” genoemd) dat de zucht naar die ene liefde belooft te bevredigen. Binnenkort afkickprogramma’s bij de Jellinekkliniek.

———–
* Een typograaf heeft mij “zachtaardig op de vingers getikt” wegens de vergelijking van Royal met Times New Roman en Garamond, omdat de Royal tot “een geheel andere categorie lettertypen behoort; namelijk een niet-proportionele, oftewel monospaced-lettertype.” Het verschil is dat bij dit lettertype de letters (en in de regel de ruimte tussen de letters) vastligt, zodat er geen grote verschillen in de tussenruimtes ontstaan. En er is zelfs een pagina, waarop je de letter kunt binnenhalen voor de rekenaar! Hoera!:
http://site.xavier.edu/polt/typewriters/royalquietdeluxe.html

 

Hans Lodeizen – Reis naar de Congo

Reis naar de Congo is een dagboeksprookje en de neerslag van Hans Lodeizens bevrijding in seksuele zin in 1948. De ingeplante bourgeoisverwachting van een zoon verandert in het zelfgekozen levenspad van een jongeman.

Hans Lodeizen. Onbekende fotograaf. Bron: Nationaal Archief

Reis naar de Congo, geschreven tussen 20 december 1947 en 1 november 1949, is de neerslag van Hans Lodeizens bevrijding in seksuele zin. Het is een dagboeksprookje: na het avontuurlijke oerwoud volgt de vrolijke stad. Met deze plaatsverschuiving verglijden de gevoelens van erotisch exotisme, misogynie en verlatenheid naar efemeer geluk met − citaat: “het negerjongetje”. De ingeplante bourgeoisverwachting van een zoon verandert in het zelfgekozen levenspad van een jongeman.

De Reis begint zoals een kind een reis begint: in een imaginair Kongogebied, waar een blank ontdekkingsreiziger met de naam Hans samen met vriendin Klarita op ontdekking gaat. Klarita blijkt gaandeweg een heel vervelend mens… Hans ziet voor het eerst in zijn leven zwarte mannen… Een “negerjongetje” steelt hem het hart. Langs vele omzwervingen eindigt de reis in een gedroomd New York.

Enige overeenkomsten met het “werkelijke leven” van Hans Lodeizen in 1948 vallen meteen op: hij studeert op dat moment biologie in de VS, aan het Amherst College in Massachusetts. Zijn zuster Greetje bezoekt hem, op wier naam mogelijk de naam Klarita zinspeelt − Lodeizen kende Goethes vrouwelijke archetypen Gretchen en Klärchen. En dán, dan ontmoet hij een zwarte jongen op wie hij verliefd wordt.

Lodeizens biograaf Koen Hilberdink (Van Oorschot, Amsterdam, 2007) schrijft: “Ook met Hugh Wellington LaVigne, een student van Afrikaanse afkomst die hij in een park ontmoette, wilde het eerst niet lukken het bed te delen. Bij zijn aankomst in Amerika had hij vanuit zijn Nederlandse vooroordeel negers minderwaardig gevonden, maar nu viel hij voor diens donkere lichaam. ‘Ik weet het niet hoe het komt, maar ik voel me alsof ik ontzettend verliefd ben op H. Hij is zo slank, zo sierlijk, zo natuurlijk en bescheiden. […] Als ik met H. zou kunnen samenleven, zou alles mogelijk zijn, zelfs de kuisheid.’”

Met deze Wellington LaVigne heeft Lodeizen maar een paar dagen echt kunnen vrij zijn – veel gestoei in een auto –, maar Lodeizen schrijft een gedicht op deze bevrijder:

Voor Hugh

In tuinen, duizelend van oneindigheid,
De avond, als cigarenrook, stijgt op
Tussen de stammen, een klein toneel
Spelen de bladeren, dan krakend
Onder de vingers worden zij toegesloten.
Mijn geliefde, mijn hart is bedroefd.

Herinner de kleine symphonie van onze vingers

In zijde, met satijnen schoenen en kant
O bloemen die de morgen gemaakt heeft
Rijp is de avond bronnen en wandelaars
Als de wind zegt: “ik zie je”, sluit
Je ogen en voel hoe ik bij je ben.
In tuinen, duizelend van oneindigheid.

Lodeizen bedient zich in Reis naar de Congo, geschreven vlak na WOII, van voor- en naoorlogse ideeën en beelden: volstrekt achterhaalde Freudiaanse ideeën over neuroses, oedipale neiging en vrouwelijke hysterie, nevens obsolete koloniale rassenverhoudingen, vinden hun bevrijding in een visioen van matrozen, jazz en vrijheid.

De ook voor 1948 achterhaalde maatschappelijke verhoudingen worden op een absurde en schijnbaar kinderlijke wijze overdreven. Zo eet de jonge ontdekkingsreiziger een “hand van een neger bij de avondboterham”! Een zeer wreed beeld, dat echter zó bespottelijk vrolijk en kinderlijk vanzelfsprekend verteld wordt, dat het niet anders dan een bespotting van racisme kan zijn, maar waaruit vooral het verlangen van Hans naar de zwarte man spreekt. – Men eet, wat men begeert. En dat ook in het “zondig groene” landschap van het oerwoud.

Reis naar de Congo is een van de weinige prozateksten van de dichter Lodeizen; het is een klein en fijn, expressionistisch, libidineus en fantastisch en hilarisch verhaal, geschreven op het breekpunt van de oude naar de nieuwe wereldorde. Dát moest ééns iemand voorlezen.

P.S. Een plaatje van of meer informatie over Hugh Wellington LaVigne zal de Nederlandse letterkunde met klaphandende vreugde begroeten!

“West-Vlaamse onderbuik”, na twee jaar

Terugblik op “West-Vlaamse onderbuik” na twee jaar.

Thomas Blondeau
Thomas Blondeau
Auteur: Michiel Hendryckx, 2013
Bron: Creative Commons, Wikipedia

Hee, hola! Het is alweer bijna twee jaar geleden dat ik je boek besproken heb! Thomas, je naam viel laatst weer in mijn huis en nu je voornamelijk bestaat in het ongekende hiernamaals, moet mij wel van het hart dat ik met zovelen van mijn zetel (ja, zetel, want ge zijt Vlaming) werd geblazen door uw overlijdensbericht. Het kwam door de radio, in het nieuws, na de piepjes, net een paar dagen nadat we een paar goede briefjes over je nieuwste boek “West-Vlaamse onderbuik” hadden uitgewisseld. – Ik had graag meer gedachten met u gewisseld. Afijn, voor u!

West-Vlaamse onderbuik
recensie: Thomas Blondeau – Het West-Vlaams versierhandboek

‘De Aander’ en ‘de dode Aander’ doorstromen het niet nader bepaalde geboortedorp van Raf Fauchery, beginnend schrijver en groot lijder aan het leven en de liefde. Om genezing te vinden van zijn zwaarmoedigheid reist Fauchery af naar dit oervlaamse oord en hoopt daar een ‘leuke roman over opgroeien’ te schrijven. Dit is het boek binnen het boek, het eigenlijke ‘Versierhandboek’. Dit boek binnen het boek beslaat echter maar een zesde van Blondeaus werk, de rest beschrijft Rafs belevenissen in het dorp.

Onderbuikgevoelens
Het dorp dat Fauchery aantreft, is net als hij van God en mensen verlaten: het is gekrompen tot enkele tientallen zielen in een naargeestige omgeving. ‘De huizen staan langs de hoofdstraat als moreneheuvels van opgeworpen baksteengruis.’ De meeste dorpelingen blijken zich overgegeven te hebben aan hun afkeer van de Walen, hun hunkering naar het bloeiende verleden en volgen de van vetzucht druipende dorpsleider Goeminne. In een poging het dorp te zuiveren en meer gemeenschapszin te kweken, streeft deze iconische vetklomp, deze vergaarbak van overtrokken Vlaamse onderbuikgevoelens, niet minder dan de volledige zelfvoorzienendheid na. Rond het dorpsmiddelpunt, de kroeg, groeien de gemelijkheden van de simpelen van geest, zoals ratten zich volvreten op de vuilnisbelt.

In dit godverlaten oord stijgt Rafs verlangen naar een buitenissige jonge vrouw. Langzaamaan vervlecht Fauchery in zijn versierhandboek-in-wording dit verlangen met de belevenissen in het dorp, waarna onvermijdelijk de dorpelingen zich keren tegen deze buitenstaanders.

Omarming of beknelling
Dat het zover moest komen, was te voorzien. Thematisch interessanter dan de confrontatie tussen dorpelingen en buitenstaanders echter is de uitwerking van het achterliggende dilemma in het gegeven ‘verlangen’: een idee of een leven willen delen en vasthouden, waarbij het gevaar dreigt dat het begint te knellen, te vervormen. Nieuwe liefdes genezen weliswaar zwaarmoedigheid en verlatenheid, maar blinde verslaafdheid dreigt als verlangen doorslaat in begeerte en bezit.

Dit dilemma blijft zorgvuldig onder de oppervlakte. Blondeau zal het zeker grondiger en beschouwelijker thematiseren in een volgend boek. In dit boek komt het ter sprake in een van de charmante bespiegelingen over Dantes liefdesidee, welke ‘obsessieve idealisering van de geliefde’, de verafgoding op afstand, de aanbidding voor Fauchery niet volstaat: hij wil de verwerkelijking in den vleze. Fauchery heeft dan ook typische mannenfantasieën, waarbij de vrouw dienstbaar is. Hoe Fauchery ‘in het echt’ handelt…

Begeerte
Onwennig of oorspronkelijk of hip mag de opbouw van dit boek heten: het rijgt kleinere en grotere hoofdstukken speels aaneen die in perspectief sterk verschillen, waarbij zelfs de voetnoot geestig meta-commentaar op het hele schrijfproces levert. Een van deze op zich staande gedachten, is hoofdstukje 55, dat het lot van de eenzame schrijver indampt tot een volkomen grimlachje:

Hier in deze kamer ben ik Schrödingers kat. Als ooit iemand de deur opent, zal het zijn om te controleren of ik nog leef. Tot die tijd is alles mogelijk.

Aforistisch en poëtisch is Blondeaus stijl, waarbij de noordeling zich en passant verrijkt met woorden als: kachtelen, bleiten, overklassen, opgefret en bemokkeld. Het Versierhandboek wil aanbevolen zijn in zijn hybride vorm en snelle gedachtewisselingen. Het brengt gepointeerd en welgeformuleerd beeldende bespiegelingen en laat de lezer achter met een vergezicht op wat de man drijft: verlangen en begeerte naar ‘de ander’.


Uitgever: De Bezige Bij
Prijs: 18,90
Bladzijden: 256
ISBN: 9789023477815
11026-thomas-blondeau-het-west-vlaams-versierhandboek-c.jpg

Deze recensie is verschenen op:

West-Vlaamse onderbuik

Stilte-implantatie

Kort verhaal over medisch experiment met gehoorimplantaat: de arts vraagt zich af, wat stilte is.

Meer dan stuitend is het en bovenal een duidelijke aanwijzing voor wijdverbreide denkzwakte dat stilte keer op keer gezien wordt als het ontbreken van geluid, terwijl niemand, ook geboren doven niet, ooit zoiets kan hebben ervaren, nu het brein altijd en altijd, van het eerste moment dat de vonkjes overspringen, elke prikkel van het gehoororgaan als geluid zal uitleggen, zelfs dan als het trommelvlies in strikte zin niét door geluidsgolven is beroerd, maar de haarcellen in het slakkenhuis wél in beweging komen, bijvoorbeeld door een dreun op de schedel, dacht kno-arts Reint, terwijl hij het juiste gehoorimplantaat, een cochleair, uitzocht voor zijn volgende patiënt, en een potlood messcherp sleep.

Het zijn ook vooral die gevallen waarin het aanbod van prikkels zodanig terugvalt dat men van sensorische deprivatie spreekt, welk gebrek in en door de auditieve cortex “goedgemaakt” wordt door tóch te vonken al wordt er niets gehoord, waardoor iemand toch iets hoort, zij het niet door lucht overgebracht “geluid”.

Zoals de robotarm boven een lopende band in het luchtledige haar graaiende aanbod blijft herhalen, al komt er niets meer voorbij om vast te pakken: taak is taak en taak zal uitgevoerd. Zo dus, omdat die hersengebiedjes daarvoor willoos ontworpen zijn, omdat ze hun taak doen, omdat ze niet anders kúnnen in hun staat van zijn.

Het is niet eens leven in de verbeelde werkelijkheid; het non-sensorische wordt werkelijk verbeeld. De vraag is niet, of dit klopt; de vraag is: hoe breed is de bandbreedte van wat intersubjectief nog werkelijkheid heet? Waar begint de gekte?

Een niet eerder voorbij gekomen vraag begon aan Reint te knagen: hoe nu als deze hersengebieden helemaal niet aangelegd zijn… Strikt genomen was dit geen vraag die hij zich hoefde te stellen, nu dit eerder het werk van een jong breinonderzoeker was, en niet van een arts met vaste aanstelling, maar nieuwe gegevens zouden toch veel nieuw onderzoeksgeld vrijmaken.

Stilte is het onbewust niet-waarnemen van in bepaalde contexten betekenisloze geluiden. Zoals de foetus prettiger slaapt als hij de hartslag hoort van het moederdier. Zoals bedgenoten lepeltje- lepeltje saampjes kunnen snurken als kozende marmotten die holen bouwen, terwijl een buitenstaander wég zou lopen, bij al dat gebrompiepknor.

Maar wat als op die auditieve hersengebieden een lobotomie werd uitgevoerd? Wegens de plasticiteit van het brein moest zoiets toch straffeloos mogelijk zijn!, dacht Reint helder in de stilte van de kamer. Dit vermogen van de hersenen om taken in andere hersenhelften te laten uitvoeren is ongekend en vooral ongekend groot. Deze gedachte was aantrekkelijk en verleidelijk, zoals de bergklimmer speelt met aantrekkelijkheid van het gevaar om te vallen, om bewust over de rand heen te stappen omdat het uitzicht hem opzuigt.

Of nu Reint zelf bewust of onbewust de schedel te diep aanboorde, toen het inwendige gedeelte van het cochleair implantaat werd aangebracht, waardoor de achterliggende gehoorzenuw en omringend hersengebied voorgoed uitgeschakeld werden, viel niet te zeggen: operaties brengen altijd risico met zich mee, verklaarde Reint, én, tikte, tikte met zijn potlood op het tafelblad.

 

 

Zonder taal gaat het niet

Het academisch talenonderwijs is van grote, culturele en dus ook economische waarde.

Onderstaand in de Mare op 2 april 2015 ingestuurd opiniërend artikel is mijn antwoord op de vragen die de beweging “De Nieuwe Universiteit” inzake het talenonderwijs opwierp.

Universiteiten vergeten in hun onleesbare instellingsplannen vol muisgrijs uitzendbranchejargon het enorme belang van talenonderwijs, schrijft Emile van Brakel. Hoog tijd voor eerherstel, of zo u wilt, hervalorisatie.

Wat is er over van de academische geest die de gemeenschap intellectueel aanvuurt, en waarin bijvoorbeeld een student rechten colleges Frans volgt omdat hij zich wil verrijken? Die geest is allang weggevlogen. Nederland is bij goed (middelbaar) onderwijs gebaat, omdat niet alleen in de handel, maar ook in de wetenschap talenkennis waardevol is: de Duits- en Franstalige wetenschapswereld is een andere dan de Engelse.

Spandoek Maagdenhuis
“Laat de Talen niet verschralen!”
Maagdenhuisbezetting, 2015.
Auteur: eigen werk

Toch daalt het niveau in alle talen, waaronder het Nederlands, al decennia lang. Het daalt en daalt en daalt tot in blatant nihilisme. Sommige scholen bieden de vakken Frans en Duits niet meer aan bij gebrek aan leerkrachten. Het is tijd om deze vakkrachten, een ‘product’ van geesteswetenschappen, te herwaarderen en dit tot uitdrukking te laten komen in een slimmere onderwijsfinanciering. Het is bovendien noodzaak dat door het hele land de klassieke studierichtingen Duits en Frans blijven worden aangeboden.

Universitaire bestuurders zijn gebonden aan zogenoemde instellingsplannen. Dit zijn onleesbare documenten in muisgrijs uitzendbranchejargon. Het Universiteit Leiden Inspiratie en Groei Instellingsplan 2010 ‐ 2014 spreekt over ‘proactief academisch ondernemerschap’ waarin men moet ‘zoeken naar mogelijkheden om de baten te vergroten’. De UvA stelt in het instellingsplan Oog voor Talent dat zij ‘van alle wetenschappelijke medewerkers verwacht dat zij extern acquireren’.

Hierin schuilt een probleem voor bepaalde onderwijsrichtingen voor welke er niet goed een andere financiering denkbaar is dan de publieke eerstegeldstroom. Er zijn vele universitaire producten die niet direct vermarktbaar zijn: op het octrooi van de Senseo kun je geld vangen, geen bedrijf echter zal ooit een cent neerleggen voor een leraar. Zijn zulke producten daarom meteen niet – het grote toverwoord! – valoriseerbaar? Neen natuurlijk niet! Er zijn heel veel zaken die je niet kunt verkopen op de markt, maar die toch van grote waarde zijn, omdat de markt zelf niet buiten hen kan bestaan. Zonder taal gaat het niet.

De minister van Onderwijs ziet dit ook in, getuige haar brief aan de Tweede Kamer van 3 maart jongstleden: ‘De waarde van een (kleine talen-)opleiding staat […] niet gelijk aan het aantal studenten dat een opleiding volgt.’ Om vervolgens te stellen dat het aan de lokale besturen is om beslissingen te nemen: ‘Juist om het instellingbeleid niet afhankelijk te maken van het aantal studenten per opleiding, biedt de huidige lump sumfinanciering instellingen de ruimte om de middelen in te zetten waar ze het hardst nodig zijn.’

Maar waar is dat dan? De beslissing blijft vooralsnog uit.

Al in februari 2013 schreef de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in de kritische reflectie Effecten van universitaire profilering en topsectorenbeleid in de wetenschap in Nederland: ‘In de prestatieafspraken staan beloftes voor toekomstige opleidingsrendementen. […] De consequenties hiervan zijn op dit moment nog niet te overzien, maar een maatschappelijk ongewenst effect kan zijn dat in bepaalde vakgebieden onvoldoende leraren worden opgeleid.’

Het wordt tijd om in te zien dat het handhaven van het onderwijsniveau door de zelfstandigheid van studierichtingen als Duits, Frans, of Italiaans te garanderen, op rijksniveau bezien, werkelijk niets kost. Dit temeer omdat het blijven aanbieden van de klassieke studierichtingen, het vormen of aanbieden van andere, studierichtingen-doorsnijdende curricula niét in de weg staat. Met de KNAW wil ik de minister en haar beleidskaders vooral op het hart drukken, niét het beproefde kind met het badwater weg te gooien. Excellentie, garandeert u de expertise!

Het is de hoogste tijd dat de waarde van het gehele talenonderwijs, met name van Frans en Duits, opnieuw wordt vastgesteld, gehervaloriseerd zo u wilt. Ten eerste omdat onze kinderen geen direct vermarktbaar product afnemen, maar een taal en cultuur deelachtig willen worden. Ten tweede omdat hernieuwd niveau, elan, samenhang en opbouw van het gehele talenonderwijs, van het primaire niveau af, de bitterste noodzaak is.

Als de minister besluit om nóg verder geografisch af te slanken door nog maar op een of twee plaatsen Duits of Frans aan te bieden, betekent dit dat het academisch leraarschap voor deze schoolvakken wordt opgegeven, omdat met geen mogelijkheid aan de landelijke behoefte aan vakbekwame vwo- leraren kan worden voldaan. Dán worden pre-academici nog alleen maar onderwezen door non-academici. Dat wil Nederland niet.

Academisch gevormde talenstudenten zijn de fine fleur, achter wier bestaan vele mensen, oneindig veel cultuurgoed en daarmee ook grote economische activiteit schuilt, die zich weliswaar niet direct toont, maar tegelijkertijd onvervangbaar is. Niemand weet precies wat de waarde van een leraar Frans of Duits is die jarenlang les geeft, omdat niemand kan zeggen wat alle leerlingen gaan doen.

Wel weet ik dat zo’n leraar een steeds grotere zeldzaamheid is geworden.

Emile van Brakel schrijft zijn letterkundig proefschrift in het Duits, denkt mee met De Nieuwe Universiteit Leiden en heeft enkele jaren in het middelbaar onderwijs als leraar gewerkt.

Gepubliceerd op: http://www.mareonline.nl/archive/2015/04/01/opinie-zonder-taal-gaat-het-niet

Vertalen is omdenken

Literair vertalen is een ambacht: vertaalmachines hebben per definitie geen begrip van de tekst. Vertalen, hertalen, herschrijven is pas- en meetwerk op de millimeter.

Weinigen begrijpen wat literair vertalen inhoudt. De meeste mensen, en dat is werkelijk het overgrote deel, hebben een stuitend naïef beeld van dit ambacht. Zij denken, je hebt tekst a en dat wordt tekst b; een kind kan de was doen. Ja, waarom zijn menselijke krachten eigenlijk nodig, waarom zetten we Google Translate er niet op? Wel, voor hen leg ik het nog één keer uit aan de hand van een van de alleraardigste opdrachten die ik tot nu toe heb verricht, namelijk de vertaling van de oratie van mw. prof. dr. A.B. Wessels, hoogleraar Latijnse taal- en letterkunde.

Een volzin luidde in het eerste werkdocument als volgt: In der folgenden halben Stunde möchte ich zeigen, dass eben diese Grenze in der römischen Theaterkultur der Kaiserzeit bedroht war und dass die immer fließender werdenden Übergänge zwischen Kunst und Wirklichkeit ein moralisch vertretbares ästhetisches Vergnügen am Schrecklichen nahezu ausschlossen.

Om eerst aan te tonen dat een automatische “vertaling” een waardeloze omzetting is,  gooi ik de zin door Google Translate: In het volgende half uur wil ik laten zien dat deze zelfde grens bedreigd werd in het Romeinse theater cultuur van het rijk, en dat de overgangen steeds meer vervagen tussen kunst en werkelijkheid uitgesloten een moreel aanvaardbaar esthetisch plezier op bijna verschrikkelijk. *

Dit is erg! Vertaalprogramma’s hebben (nog steeds) moeite met het elementairste: zelfs kleine kinderen begrijpen intuïtief wat talig bij elkaar hoort. “Übergänge zwischen Kunst und Wirklichkeit” is één gedeelte, maar Google trekt het uit elkaar, waardoor de betekenis sterk verandert. Wat is “op bijna verschrikkelijk” meneer Google? En waar is de keizer trouwens gebleven? Conclusie: machinale vertalingen zijn alleen voor vermaak geschikt. Voor een vertaling is begrip nodig van de te vertalen tekst, iets wat een machine nooit heeft. Google Translate begrijpt niets van Romeinse theatercultuur, al mag een gebruiker nog zoveel over dit onderwerp vinden via deze zoekmachine.

Een van de eerste hobbels in het vertalen die ik hier genomen heb, was het in het Duits zo gemakkelijk klinkende zinsdeel als “ein moralisch vertretbares ästhetisches Vergnügen am Schrecklichen“. Waarom maak ik daar niet van “een moreel verdedigbaar esthetisch genot in het vreeswekkende”? Nou, niet alleen klinkt en bekt zo’n letterlijke vertaling niet, omdat zij idiomatisch uit de bocht vliegt (genot in of aan of van het vreeswekkende?) zij is ronduit ondeugdelijk, omdat de Nederlandse toehoorder (een oratie is een gesproken tekst) niet meer de inhoud zal kunnen vatten. Hij zal zich nog wel over het aarzelende genot in of aan of van het vreeswekkende willen heen zetten, maar door de opeenhoping van de bijvoeglijke naamwoorden (verdedigbaar en esthetisch), voorafgegaan door een bijwoord (moreel), die allemaal in hun vorm in dit geval hetzelfde zijn, zal hij ter plekke moeten beslissen, wat hij hoort: hoor ik iets over een esthetisch genot dat moreel verdedigbaar is of hoor ik iets over een verdedigbaar genot van morele aard, dat bovendien een zekere esthetiek heeft?

Kortom, dit is te lastig, dit werpt teveel vragen op. Geslecht heb ik deze hobbel door korte bijvoeglijke bepalingen achter het hoofbegrip “genot” te zetten in de plaats van de bijvoeglijke naamwoorden; bepalingen die zich voegen in de natuur van het Nederlandse idioom, hier de clichés “genot beleven aan” en “moreel gezien”. Dat wordt dan in een eerste, nog tamelijk letterlijke werkvertaling als volgt: In het volgende halve uur zal ik trachten aan te tonen dat nu juist deze grens in de Romeinse theatercultuur tijdens de keizertijd werd bedreigd. En dat bijgevolg de voortdurend vloeiender wordende overgang tussen kunst en werkelijkheid, een esthetisch genot, beleefd aan het vreeswekkende, moreel gezien welhaast uitgesloten was. En dan pas komt het echte werk!

Keizer Nero — Auteur: Shakko. Bron: Creative Commons, Wikipedia.

Kijk, zo’n eerste werkvertaling gaat terug naar de opdrachtgever en dan overleg je met elkaar, waarbij je heel veel naslaat in woordenboeken, in nieuwe en oude, online en offline natuurlijk, want nee, niet alles staat op het wilde web. En –ik geef het grif toe– je praat in jezelf! Ja natuurlijk! Je bent voortdurend met jezelf in gesprek. Hoe klinkt dit? Begrijp ik zelf het nog? Kan ik het uitspreken? Is het ritmisch in orde? In het geval van het vertalen van Duits komt het er veelal op neer dat je zinsdelen moet verschuiven, dat je van een substantivische naar een verbale stijl moet overschakelen.

Uiteindelijk, na 22 versies, na intensief overleg, was in dit geval het resultaat als volgt: In het volgende halve uur zal ik trachten aan te tonen dat juist in de Romeinse keizertijd, in de eerste eeuwen na Christus dus, de overgang tussen kunst en werkelijkheid bijna vloeiend werd, waardoor elk nog moreel verdedigbaar genot, beleefd aan het vreeswekkende, nagenoeg uitgesloten was.

Is dit nog een vertaling? Nee, dit is meer. Dit is het resultaat van schuiven, meten, passen in samen-
spraak met en op aanwijzing van de opdrachtgever. Sommige informatie-elementen zijn weggelaten, omdat de context dat toeliet, of omdat zelfs het gehele betoog bij nadere beschouwing daarom vroeg. Er is in de laatste versie geen sprake meer van “bedreigde grenzen in een theatercultuur”. Dit omdat het scherper bleek om het doorslaggevende punt, zonder voorbehoud, naar voren te halen. Dat punt is dat in de gehele Romeinse samenleving ten tijde van de keizers de overgangen tussen kunst en werkelijkheid steeds vloeiender werden. Het wás een door en door-getheatraliseerde samenleving.

Vertalen, hertalen, herschrijven is pas- en meetwerk op de millimeter, waarbij je soms zelfs een andere metafoor kiest dan de oorspronkelijke, of verder uitwerkt, juist om de achterliggende gedachte beter uit te laten komen in het nieuwe talige landschap, dat daar soms regelrecht om vraagt.

Een andere taal denkt hetzelfde om.

* Maart 2017 meldt Google dat het zijn vertaaldiensten verbeterd heeft. De lezer het oordeel!:
“In het volgende
half uur wil ik laten zien dat deze zelfde grens in het Romeinse theater cultuur van het keizerrijk werd bedreigd en de toenemende vervaging steeds overgangen tussen kunst en werkelijkheid vrijwel uitgesloten elke moreel aanvaardbaar esthetisch genot bij Terrible.”

* April 2018. Het blijft behelpen:
“In het volgende half uur zou ik willen aantonen dat deze zelfde limiet werd bedreigd in de Romeinse theatercultuur van het keizerlijke tijdperk, en dat de steeds vloeiendere overgangen tussen kunst en werkelijkheid bijna een moreel aanvaardbaar esthetisch genoegen in de verschrikkelijke tijd beletten.”