Duits en Timmermans en grammaticaonderwijs

Zonder onderwijs in traditionele zinsontleding op de basisschool gaat het steeds meer bergafwaarts met de vreemdetalenkennis in Nederland. Timmermans opmerking dat Nederlanders beter Duits moeten leren, is dan ook, zonder herstel van dit onderwijs, weinig waard.

Op de geestige column van dhr. Bart Braun naar aanleiding van Timmermans’ opmerking dat “Nederlanders beter Duits moeten leren spreken”, heb ik een open brief geschreven aan Braun en Timmermans. Het punt is: begin bij de basis, begin bij herstel van het traditionele grammaticaonderwijs op de basisschool. Zonder die kennis lukt het niet. Zonder die kennis zal de vreemdetalenkennis in Nederland alleen maar achteruitgaan, nog afgezien van de kennis van de moerstaal.

Sehr geehrter Herr Braun, lieber Kommilitone!

Danke für Ihre auf „Steinkohledeutsch“ geschriebene Kolumne, deren Wortlaut mir manches Lächeln entlockt hat. Zwischen den Zeilen las ich…  Maar wacht, laat ik verder gaan in het Nederlands, anders leest geen kip dit, zeker niet de eerstejaarskuikentjes op de rechtenfaculteit die nog steeds zwoegen op de regels van het kofschip, terwijl zij nota bene verondersteld worden wetenschappelijke vertogen in Oxford English te kunnen houden, quod non.

Welnu! Tussen de regels door waren er in uw balorige kattebel enige scherpe kanttekeningen te vinden bij de uitlating van de minister van BZ dat Nederlanders beter Duits moeten leren. Daar ik behoor tot de inmiddels zeldzaam geworden germanisten aan de Leidse universiteit, leek mij Timmermans opmerking op het eerste gezicht uit het hart gegrepen, maar toen ik deze nader overwoog, wat na liet garen in mijn hersenpan, kreeg zij allengs de geur van een scheet voor de kiezersbühne, al is zij een sympathieke.

Tenzij zijne excellentie de collega-minister van onderwijs overtuigt en er een scherpere, soberdere, strakkere visie op talenonderwijs komt, zal het alleen maar meer gaan stinken. Laat ik voor de verandering eens niet klagen over het hemelschreeuwende geldgebrek, maar laat ik de wortel van het probleem benoemen, waarvan de oplossing nu eens niet op ’s Rijks begroting drukt.

Het probleem is dat er nauwelijks nog degelijk klassiek onderwijs in traditionele grammatica gegeven wordt. Tegenwoordig betekent zinsontleding in het basisonderwijs “gezellig kleuren”: we zetten een kleurtje onder een bepaald zinsdeel, want o nee, stel je voor dat je een tienjarige begrippen als “onderwerp” of “lijdend voorwerp” moet leren. Dat kan niet hoor. Deze gezellige vrijblijvendheid kabbelt voort in het vervolgonderwijs: voor de gemiddelde tweedeklasser op het VWO bestaat tegenwoordig een zin uit een onderwerp, het gezegde en “de rest”. Wat die rest dan is? Tsja… Geen wonder dat het niets meer wordt met Duits, Frans, Latijn, laat staan Chinees.

Liebe Exzellenz Timmermans, vandaag pleit ik niet voor meer geld, maar voor programmatische versobering, “verstrenging”, als u wilt. Weet u wat nu er nu staat in de Kerndoelen voor het Primair Onderwijs? –U hebt ze vast nog wel even doorgenomen voordat u uw uitlating deed – In dit ambtenarenproduct staat: Traditioneel ging het vooral om grammatica, maar tegenwoordig gaat het vooral om inzicht in eigen en andermans  taalgebruikstrategieën, zodat een kind leert deze steeds bewuster en doelgerichter in te zetten.

Wat is dit voor hokuspokus-managersjargon? Dit veronderstelt dat een twaalfjarige op hoog abstract niveau reflecteert, ja hermeneutisch briljant is. Wie brouwt toch dit soort onwelriekende onzin om ieder in kiezersland te apaiseren? Ik wil dat u klip en klaar opneemt dat leerlingen in groep 8 van het basisonderwijs moeten kunnen ontleden! Ik wil verdorie geen gekleur meer! Ik wil maatstrepen in een zin met daaronder benamingen als onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, enz. is. De hermeneutiek kan wachten, als je twaalf bent.

Als u mijn simpel advies overneemt, zult u zien dat op den duur het leren van vreemde talen een stuk gemakkelijker gaat en er bijgevolg weer meer mensen beter Duits, Frans, Spaans, enz. spreken, althans begrijpen. Tot dat moment van klassieke versobering hebt u voor mij een wind gelaten.

Met Herr Braun zet ik alvast het raam open, met uw welnemen.

Deze brief is in Mare, het Leids Universitair Weekblad (36ste jaargang, nr. 10) gepubliceerd:  http://www.mareonline.nl/archive/2012/11/21/brieven-duits#.UK4Ei8wt4mw.facebook

Bespreking “Imperium” Christian Kracht

Zeer positieve recensie “Imperium”, roman van Christian Kracht; literatuur met Duits-kolonialisme als themathiek.

De Zwitser Christan Kracht plaatst zich met Imperium bovenaan de lijst van Europese schrijvers: vertelgenot en taalvreugde omarmen elkaar in deze roman over de eerste proto-hippie-kolonie in Duits Oost-Indië.  

Maar weinig mensen weten dat het Nederlandse Koninkrijk en het Duitse Keizerrijk niet alleen in Europa, maar ook in de Oost buren waren en wel in Papoea-Nieuw-Guinea. Daar lag  in de Bismarck-Archipel het twee kilometer lange eilandje ‘Kabakon’, waar op een dag in 1902 August Engelhardt een kokosplantage begint. Uit Kakabon wil hij de zegeningen van deze heilsnoot verspreiden en zo bereiken Australië en Europa Engelhardts brochures over het uitgeroepen ‘kokovorisme’.

Deze door Engelhardt bedachte levenshouding, godsdienst welbeschouwd, behelst niet alleen een algehele onthouding van dierlijke producten en alcohol, maar prijst de kokosnoot aan als enige voedselbron, ja als de enig ware levensbron! Op grond van een paar obscure hindoeïstische geschriften meent Engelhardt dat ‘de mens het dierlijke evenbeeld van god is en de kokosnoot het plantaardige evenbeeld van de mens’. Er is immers geen andere vrucht die zo sterk op een behaarde mensenschedel lijkt en aldus wordt iedereen die zich louter met kokosnoten voedt godgelijk; hij drinkt zogezegd uit dé theosofische graal. Overigens is de ware kokovorist ook nudist.

Eclectisch kolonialisme
Dat het medisch gezien niet zo goed afloopt met mensen die alleen kokosnoten eten, behoeft tegenwoordig geen betoog. Een verkondiging van een eclectische, syncretische, proto-socialistische levenswandel met verering van de kokosnoot heeft waarschijnlijk nu dan ook geen succes meer. De afgelopen 110 jaar is niet alleen de schaal-van-vijf ontworpen, maar ook vele maatschappijvormen. ; hopelijk is de mens nu iets wijzer. Toen, in het fin-de-siècle was het allemaal onontgonnen wetenschap. Een vergelijking met het experiment Walden van Frederik van Eeden ligt dan voor de hand: net als Engelhardt wilde ook Van Eeden een kolonie opbouwen, waarin er geen geld bestaat, waarin de volgelingen autonoom zijn en waar uiteindelijk de nieuwe, betere mens opstaat.

Kracht slaagt er in om dit fragiele en wonderlijke scharnierpunt tussen nieuwe en oude inzichten te toonzetten, waarin nog een nieuwe godsdienst op basis van de kokosnoot uitgeroepen kon worden. Het is deze geestelijke cultuur, deze atmosfeer van vóór de wereldoorlogen, als het Duitse Keizerrijk, zich afficherend met zijn eeuwenoude feodale voorlopers, in moderne stoomvaart nieuwe koloniën inricht in gebieden waar andere Europese landen allang hun vlag geplant hebben. Een plek in de zon voor het moderne keizerrijk! Ein Platz an der Sonne! Nog even flikkert Duits Papoea-Nieuw-Guinea, deze onbeduidende kruimel naast Nederlandsch-Indië, op als een hippie-kolonie, totdat de autoriteiten er een eind aan maken. August Engelhardt sterft ‘in het echt’ na de Eerste Wereldoorlog, berooid en ziek op een onbekende plaats. In de roman gloort nog een vergezicht – over een nieuw imperium, een Amerikaans imperium.

Lyrisch en geestig anti-totalitarismeschrift
Kracht herschept het verleden: het historische kerngegeven van Kabakon vat hij in kundig gecomponeerde zijverhalen met sprekende karakters – het had zo kunnen zijn. Krachts stijl kenmerkt zich door een buitengewoon groot en lyrisch idioom, ook voor Duitse begrippen, en toch blijft hij elegant, in geestige bijgedachten en ironische observaties. In die zin scheert hij langs Thomas Mann; Kracht zelf grapt in het literaire programma Druckfrisch dat Erich Kästner in hem gevaren was. Een voorbeeld, waarin Kracht Engelhardts meditatievermogen schetst:

In einem Hohlraum des Selbst versinkend, erlaubte ihm das Saugen am Daumen, die Umwelt beinahe lückenlos auszublenden, ja, sich derart in sich selbst zurückzuziehen, daß jegliche an den Gestaden seinen Bewußtseins anbrandende Irritation von ihm abgehalten wurde wie eine gefräßige Motte durch ein besonders fein gewebtes Mückennetz. *

Vlak nadat de roman in Duitsland gepresenteerd was, schreef een criticus dat het een lofzang was op het totalitarisme. Met de vuilste wil van de wereld is dat er niet van te maken. Waarschijnlijk had de man het boek niet uitgelezen, want het is juist het tegenovergestelde van een lofzang op totalitarisme of een verheerlijking van kolonialisme. Zo wordt het antisemitisme bekritiseerd, zo faalt de techniek van westerse stoomvaartwereld in het geweld van de natuur en de wereldoorlogen, uit welker chloorgasdampen een nieuwe wereldorde met een nieuw imperium opstaat. Uiteindelijk blijken de oorspronkelijke bewoners van Kabakon, leden van een Papoea-stam, het wijst: zij brengen het er levend van af. Zij deden al niet mee met de fratsen van het kokovorisme.

De uiterst geslaagde vertelling is niet louter schoonschrijverij over een aandoenlijk experiment met kokosnoten: dit is ook duiding en uitleg van en kritiek op de esoterische cultuurgeest van die dagen, die langzaam op drift raakt en voedingsbodem wordt voor die ene, overbekende ‘hakenkruiser van het Duitse volk die tot in het onverdraaglijke groot kon worden’.

Als er nu nog geen Nederlandse uitgever wakker is geworden voor een vertaling – een Engelse is al in de maak – dan moet hij het nu worden: Kracht vermaakt en ontroert en verdient het om gelezen te worden achter de dijken: het Nederlandse en Duitse taalgebied waren én zijn buren, ook in Insulinde.

———————————————————————————————————

August Engelhardt, Kabakon, 1911. (foto: publiek domein)

*vertaling:

In een holle ruimte van het eigen ik afzinkend, verschafte het duimzuigen hem de mogelijkheid om bijna naadloos de buitenwereld te doen verstommen, ja, hij kon zich zo goed in het eigen ik terugtrekken dat elke irritatie die aan de oevergronden van zijn bewustzijn de kop opstak, afgeslagen werd, zoals een uitzonderlijk fijn gewoven klamboe gulzige motten tegenhoudt.

————————————————————————–

Bibliografische gegevens: 

Auteur: Christian Kracht
Uitgever: Kiepenheuer & Witsch
Prijs binnen Duitsland: € 18,99
Aantal bladzijden: 256
ISBN: 9783462041316

Deze recensie is verschenen op http://www.8weekly.nl/artikel/10154/christian-kracht-imperium-het-kokovorisme.html.

 

Peter Sloterdijk: de co-immune mens!

Recensie van Peter Sloterdijks Je_moet_je_leven_veranderen.

Peter Sloterdijk, Karlsruhe, 2009
Auteur: Rainer Lück http://1RL.de
Bron: Creative Commons, Wikipedia

Voor 8weekly heb ik met plezier Sloterdijks nieuwste boek besproken. Hieronder staat de tekst, waarin ik Sloterdijks toekomstvisioen van “de co-immune mens” samenvat.

Zo’n 280 kaaskoppen luisterden op vrijdag de dertiende naar de wereldberoemde Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Eigenlijk hadden 20 miljoen Nederlandssprekenden Sloterdijks boodschap moeten horen: de co-immune mens sta op!

Een academisch filosofische lezing ter gelegenheid van het uitkomen van Je moet je leven veranderen, de voortreffelijke Nederlandse vertaling van Du musst dein Leben ändern, zal in het algemeen weinig mensen trekken. Als bovendien de voertaal Duits is, wordt het publiek nog kleiner. Bijgevolg toog er een honderdtal mensen vrijdag 13 mei 2011 naar Felix Meritis te Amsterdam voor Sloterdijks lezing.

Filosofische rijkdom voor weinigen
Een honderdtal kritisch luisterende mensen, wier gemiddelde leeftijd rond de 45 ligt, mag gerust een groot aantal voor dit land worden genoemd: nog afgezien van het onderwerp, voor velen is academisch Duits eenvoudigweg te lastig (geworden). Dat is jammer, want Sloterdijk is een buitengewoon onderhoudend en charmant spreker die de juiste dosering tussen ernst en ironie treft. De vragensteller, prof. dr. René ten Bos, hoefde maar weinig gedachten op te werpen om uitgebreide en doorwrochte antwoorden te krijgen.

Sloterdijk, literator maar ook televisiepresentator, associeert met gemak een kwartier lang op een vraag, waarbij hij peurt uit zijn schijnbaar onuitputtelijke kennis en ervaring. Literaire, filosofische, kunsthistorische, zelfs natuurkundige themagebieden bewandelt hij, waarbij hij uiteindelijk met een glimlach op het oorspronkelijke uitgangspunt terugkeert.

Met een glimlach
Zoals Sloterdijk spreekt, zo schrijft hij ook: ‘mit einem kleinen Lächeln’, met een genoegzaam, provocant en charmant glimlachje. Sloterdijks boek begint met het blootleggen van de processen die schuilgaan achter geïnstitutionaliseerde godsdienst en religiositeit in het algemeen. Dit doet hij niet volgens de bekende, tot vervelens toe herhaalde standpunten (darwinistische, creationistische, enzovoort), hij zet trefzeker de bijl aan de wortel van het discours:

We moeten opboksen tegen een van de massiefste pseudo-evidenties van de recente geestesgeschiedenis, namelijk tegen het pas sinds twee- of driehonderd jaar in Europa heersende geloof in het bestaan van ‘religies’, sterker, tegen het ongefundeerde geloof in het bestaan van het geloof. Het geloof in de feitelijkheid van ‘religie’ is het element dat gelovigen en niet-gelovigen nog steeds met elkaar verbindt.

De doorwrochte en uitgebreide argumentatie van Sloterdijk grovelijk tekortdoend, gaat het erom dat niet slechts een bepaalde godsdienstbeleving cultureel opgelegd wordt (ook het begrip ‘cultuur’ is al een groot misverstand), maar dat Sloterdijk ‘het talent voor religiositeit’ beziet als een psychoneurotische neiging: een ‘oefening’ in Sloterdijks idioom, een herhaling ter verbetering, zoals het leven, deze ‘orgie van repetiviteit’, er vele kent.

Leven: orgastisch oefenen
De ‘religiositeitsoefening’, de dagelijkse oefening in godsdienst, legt hij uit aan de hand van het gedicht ‘Archaïsche torso van Apollo’ van Rilke. Dit gedicht beschrijft de gewaarwording van beschouwing: de aanblik van een marmeren mannelijke torso is dermate indringend dat niet langer alleen de toeschouwer de torso beziet, de torso kijkt terug! Sterker, hij ziet in zijn volmaaktheid dwars door de toeschouwer heen. Rilkes innerlijke stem besluit het gedicht haast beduusd: ‘Zo doorleven kun je niet’ – en passant de bron van Sloterdijks boek – pure intertekstualiteit.

Sloterdijks bezwaar tegen Rilkes observatie is dat subject en object worden omgedraaid. Een stenen torso kan immers niet terugkijken in de natuurkundige zin des woords. Neemt iemand, op het moment dat hij het gedicht leest en zich in Rilke verplaatst, aan dat het marmeren beeld ‘echt’ terugkijkt, wat natuurkundig bezien een onmogelijkheid is, dan verricht hij een ‘microreligieuze handeling’, aldus Sloterdijk.

Hier overtuigt Sloterdijks argumentatie en slaat hij de spijker op de kop, zo hard dat deze door de plank heengejaagd wordt. Jazeker, poëzie, religie en exegese werken met analogieën, maar het doorzien van het analogisch principe is nog geen anti-godsbewijs, zou je Sloterdijk willen toevoegen. Werkt immers de natuurkunde ook niet met analogieën?

De co-immune mens
Hier staat tegenover dat het boek niet een groot pleidooi tegen de godsdienst is; eerder een pleidooi voor een zelfkritische omgang daarmee. Verdedigbaar is zelfs dat Sloterdijk oproept tot een nieuw besef, dat in zijn volstrekte nuchterheid door geen enkele godloochenaar valt te ontkennen. De mensheid zal in zichzelf stikken op deze aarde als haar bronnen uitgeput zijn (bevolkingsoverschot, milieurampen) en daarom pleit Sloterdijk voor de ‘co-immune mens’, de samenwerkende mens, die de grens tussen zichzelf en de ander in beschaving overwonnen heeft. Mijn belang is zijn belang, mijn nood is zijn nood.

Want, aldus Sloterdijk op de lezing: ‘Der Mensch ist eine schutzbedürftige Einheit’ – De mens, een voorwerp dat het beschermen waard is. Het lijkt verdorie wel een christelijke, herstel, humane idee.

Waarom de lezing niet met de ‘Ode an die Freude’ uit Beethovens Negende werd besloten, is een raadsel: ‘Alle Menschen werden Brüder!’ Het had gekund en het had gepast: Sloterdijks geestestuin is een rijk en wijd en volmaakt cultuurlandschap, waar letzten Endes ieder ieders broeders hoeder is, of noodgedwongen moet zijn. — Maar wat nou als er iemand Kain heet?

Biografie Thomas Mann

biografie Thomas Mann Margreet den Buurman

“De Avonden”, hét culturele radioprogramma, bieden weer iets heel bijzonders: Margreet den Buurman heeft een biografie geschreven over…. Thomas Mann! Daar mag gerust een uitroepteken achter, want Mann is, naar veler idee, naast Goethe, een van de grondstenen van de Duitse literatuur.

Zonder nu al iets over Den Buurmans boek te kunnen zeggen, kan ik wel zeggen dat dit een zeer interessant gesprek is; mw. Den Buurman spreekt precies over díe zaken, waarover mijn literatuurdocenten spraken en dat in een aangenaam timbre.

Klikt u hier: http://avonden.radio6.nl/tag/margreet-den-buurman/

Thomas Mann

Citaat VPRO-site: “Jeroen van Kan in gesprek met literatuurwetenschapper Margreet den Buurman over haar boek ‘Thomas Mann, schrijverschap tegen de vergankelijkheid’. Een biografie van de Duitse schrijver Thomas Mann (1875–1955).”

Zie ook Uitgeverij Aspekt:
http://www.uitgeverijaspekt.nl/auteurdetail.php?id=29

______________________________________________________________

Frau Margreet den Buurman hat es gewagt, eine Biografie über Thomas Mann zu verfassen, welches Unterfangen eine große Lücke in der niederländischen Germanistik auffüllt.

Drücken Sie hier:  http://www.uitgeverijaspekt.nl/auteurdetail.php?id=29

Drücken Sie hier für ein Interview auf Niederländisch met Den Buurman:
http://avonden.radio6.nl/tag/margreet-den-buurman/

Vrijheid in bruinkooldampen

De toren van Uwe Tellkamp getuigt intens en lyrisch van het leven in de DDR-dictatuur, in massief epische omvang en in grote historische en dramatische gelaagdheid. De toren is daarom een standaardwerk in de Wende-literatuur.

Wie nu door DDR-parafernalia ‘ostalgisch’ wordt, zal na lezing van De toren genezen zijn: Tellkamp schildert deze ‘miefige’ (muf, kleingeestig) staat indringend in al zijn materiële en geestelijke armoede, waar het persoonlijke leven tot in het seksuele afgeknepen wordt langs de meetlat van de staatsdoctrine, waar intellectuele of artistieke kritiek naast ‘grootburgerdom’, gesmoord wordt in zware bruinkooldampen.

De DDR-staatsdoctrine is bij Tellkamp letterlijk bedompt, kwaadaardig giftig in haar huichelachtigheid. Let wel: de DDR-doctrine. Niet, en dat blijft ondanks alles: de samenleving in haar geheel, want er is de toren, waarin ook humanistisch, breed ontwikkelde mensen wonen te midden van klassieke muziek en literatuur.

Meerkamerige vluchttoren
De toren in De toren is letterlijk een vluchtplaats boven de stad Dresden, waar grote heuvelvilla’s uit de keizertijd nog krakend vrijheid bieden. Toegang tot deze verheven buurt verschaft een tram die heuvelopwaarts klimt; de symboliek is duidelijk. Hier groeit de hoofdpersoon Christian Hoffmann, alter ego van de schrijver, op te midden van zijn familie en talloze bijfiguren. Formeel zijn er drie hoofdlijnen te herkennen, namelijk het leven van Christian Hoffmann, dat van Christians vader Richard en dat Meno Rohde, maar naast deze drie hoofdlijnen worden er kleinere ‘binnenverhaaltjes’ verteld die het leven in de DDR kleur geven: Christians naïeve vriendin, die nog gelooft in de propaganda; de kritische schrijfster Judith Schevola, die vermalen wordt door het systeem; de dandyeske schrijver Eschschloraque; de wrede alcoholverslaafde kampcommandant Slokje, wiens methoden en willekeur goed gepast zouden hebben in de Hitler-dictatuur; en talloze anderen.

Als de lezer zich een plezier wil doen, moet hij zich niet vermoeien met het uitpluizen van alle onderlinge relaties en precieze locaties, want het gaat hier om een mythisch verband. De extreem gelaagde structuur van de roman werkt hallucinerend: verschillende verhaallijnen lopen door elkaar heen, wisselen elkaar soms wel om de alinea af, waarbij het perspectief of de verteltijd veranderen kan. Het is alsof de lezer een filmfestival bezoekt, waarbij hij telkens flarden van een bepaalde film ziet, met iemand oploopt en een briefje van een derde leest. Toch verdwaalt de trippende lezer in dit magisch realistische landschap niet, dankzij het ene alles overstijgende thema: hoe blijf ik overeind in deze vijandige omgeving? Terugvalbasis blijft de heuvelgemeenschap met de veelvormige torenvilla’s:

Christian […] dacht: Duizendogenhuis. […] ‘hier’ […] , dat gold voor de hele wijk, de in het donker en de sneeuw slapen villa’s rondom, de tuinen en het in de diepte van het park nog steeds schreeuwende uiltje, de rode beuk, de namen. Meno deed het licht in de hal aan; het huis leek zijn ogen op te slaan. Christian raakte […] de smeedijzeren bloem op de grote deur aan – een wonderlijk vormgegeven sieraad, dat je hierboven vaak zag: gekrulde en als een slakkenhuis opgerolde bloembladeren rond een pluimtong, op zijn beurt kunstig omgeven door een meermaals gedraaide helix; een plant die Christian als kleine jongen al gefascineerd had vanwege de gemende aura van schoonheid en gevaar.

Vrijwillige dwang
Christian wordt in de roman ongeveer zes jaar ouder: van een eindexamenleerling tot een afzwaaiend dienstplichtige. Op school al ervaart Christian, hoe vrijwillig ‘vrijwillig’ is: de ‘rode logica’ moet in een verplicht opstel nagebeden worden. De ene leerlinge die haar pen niet oppakt en weigert de propagandaleuzen van de arbeiders- en boerenstaat op te lepelen in een kloek vergezicht, waarin het weldra aanbrekende heil verkondigd wordt, verdwijnt in een gesticht voor heropvoeding in marxistisch-leninistische zin. Eigenzin is staatsgevaar.

In het kort het hoofdverhaal: Christian begint ‘vrijwillig’ aan de lange dienstplicht van drie jaar omwille van de in het vooruitzicht gestelde studieplaats. Na de intens vernederende ontgroening (meer een ontmenselijking) van het volksleger wordt hij, de schuchtere gymnasiumjongen met de puistjes, ingedeeld bij de pantserdivisie. Tijdens een nachtelijke oefening waarbij de tanks door het water van de Elbe moeten rijden, gaat er, buiten Christians directe verantwoordelijkheid, iets gigantisch mis. Christian bekritiseert in woede en verdriet het hele voorval, waarom hij wegens ‘publieke kleinering van de publieke orde’ verdwijnt in een militaire strafinrichting. Stalin heeft les gehad bij Kafka: waarvan word ik beschuldigd? Hoe lang duurt de straf? In donkere meermanscellen zijn alleen de gedachten nog vrij, als de gevangene niet doordraait. Christian redt het, na dwangarbeid in de bruinkolenindustrie, maar zijn studieplaats is vervallen. Hij ‘mag’ verder met zijn dienstplicht. Hij ‘mag’ de betogers tijdens de Wende gaan neerslaan, maar als hij ziet, wie deze contrarevolutionaire betogers zijn, kan hij het niet.

Ondertussen heeft Christians jonge oom Meno Rohde, schrijver en redacteur, zich van jaknikker tot neezegger ontwikkeld: waar hij in het begin in opdracht van de ‘hoofdadministratie uitgeverijen’ gewillig drukproeven van een kameraard-auteur afwijst, redt hij op het laatst controversiële manuscripten. Meno is in ‘innerlijk asiel’ gegaan, terwijl Christian de confrontatie met het regime aan is gegaan. Daarmee is Meno een spiegelfiguur van Christian, de figuur Meno treedt echter ook op als spiegeling van de schrijver, zoals aan het eind blijkt, wanneer Meno’s verhaal-binnen-het-verhaal samenvalt met de overdonderende ouverture van het werk; een eind en een begin in een stijl, die doet denken aan Thomas Mann. En ondertussen, na zo 700 bladzijden, blijkt dat Christians vader, chirurg, zijn problemen met de voorgeschreven leefwijze op geheel eigen, buitenechtelijke, wijze heeft opgelost.

Buitelende allusies
Tellkamp houdt van woordspelingen en verwijzingen. Het ontmaskeren van het anagram Meno-Nemo (Nemo is Christians bijnaam in het leger) is eenvoudig, maar lastiger wordt het bij personages als Arbogast en Barsano; romanfiguren die voortbouwen op toen economisch en politiek leidende Dresdenaren – je moet het maar net weten. Al zullen grote beroemde citaten uit de literatuur wel herkend worden, het lukt zeker niet bij verholen verwijzingen naar oude leuzen, televisieprogramma’s of liedjes uit de DDR, eenvoudigweg omdat die wereld niet meer bestaat. Hoeveel Nederlanders zullen in de vraag ‘Zeg mij waar je staat en welke weg je gaat’ de vette DDR-propogandahit ‘Sag mir, wo du stehst und welchen Weg du gehst‘ herkennen? ‘Wij’ luisterden niet naar de DDR-radio. En hoeveel jonge Duitsers herkennen hem nog, zelfs al staat hij op YouTube? Maar is het niet herkennen van verwijzingen erg? Nee, want Tellkamp heeft zijn allusies zo verweven dat ze op zich zelf kunnen staan: je hoeft niet alle spelletjes mee te spelen. Maar wat toch uitgebreid mag worden: het notenapparaat met verdwenen DDR-benamingen. De uitgever wilde daar niet aan, waarschijnlijk omdat het een sisyfusarbeid wordt. (Waar stop je?)

Dat het vertalen van De toren geen sisyfusarbeid is geworden, is te danken aan het equivalent van vertaalster Goverdien Hauth-Grubben dat recht doet aan dit monument, waar twintig jaar lang aan geschaafd is. Zij had maar een jaartje en wat is dit goed geworden! Ja, als je erop let, proef je hier en daar het Duits, in woordkeuzen als ‘Daaraan geloof ik!’ of ‘kwalmende sigaren’, maar zulke ontleningen zijn niet alleen toegestaan, zij zijn in dit geval authentiek. Vindingrijk en gepast vindt Hauth-Grubben oplossingen voor schier onvertaalbare frases, als proza in poëzie overgaat. Mocht de uitgever toch nog besluiten dat een notenapparaat voor Nederlanders wenselijk is, kan Hauth-Grubben het maken.

Duits, Duitser, Duitst
De toren is met zijn wortels in het Duitse Kulturlandschaft een van de allerduitste werken ooit. Als het werk – het woord roman schiet tekort – eindigt, scharniert de geschiedenis om de Brandenburger Tor: de Wende komt letterlijk tot stand, het volk loopt in tegengestelde richting over de grens. Het volk citeert als verwijt het nooit meer gezongen DDR-volkslied: Deutschland einig Vaterland. De literaire Vergangenheitsbewältigung zal nog groeien, Tellkamps massief opus krijgt zeker nog een Nachspiel. De dubbele punt aan het eind van het boek nodigt de lezer uit: begin opnieuw, revoluties hebben tijd nodig.


Gepubliceerd op www.8weekly.nl

Am Anfang war Sesamstraße

Am Anfang war Sesamstraße.

De meest gestelde vraag aan mij: Waarom Duits? Wel, hierom! Hiermee is het ooit begonnen: begin jaren tachtig was er geen kabeltelevisie of internet; een vishengel op het dak haalde een klein beetje buitenland binnen. Dat buitenland was voor mij Sesamstraße. Nog voor de introductie van het waanzinnige duo Ieniemienie en Tommie in Sesamstraat, viel al op dat de Duitse Pino geel was – de onze is blauw. Samen met “Die Sendung mit der Maus” is dus Sesamstraße schuld an allem. En daar ben ik heel blij om.

– 

Sesamstraße Intro

Die mir am häufigsten gestellte Frage: Warum Deutsch? Na bitte! Angefangen hat alles mit Sesamstraße. Anfang der 80er Jahre gab es kein Kabelfernsehen oder Internet.  

Das bisschen Ausland, was für mich dann eben Sesamstraße war, erreichte das Wohnzimmer über eine Angelrute auf dem Dach. Dabei hat die Farbe des Bibo mich am stärksten überrascht: Der niederländische Bibo namens Pino ist blau anstatt gelb. Kurz und gut, Sesamstraße und Die Sendung mit der Maus ist schuld an allem und darüber bin ich bis heute froh.