Dehmels godsnacht

Richard Dehmels dichtbundel “Weib und Welt” verbond seks met godsdienst. Het gedicht “Verklärte Nacht” is geen lofzang op een burgerlijke huwelijksmoraal maar op goddelijke zinnelijkheid.

De bundel Weib und Welt. Gedichte und Märchen (Vrouw en wereld. Gedichten en sprookjes) van Richard Dehmel verscheen in 1896, in de belle époque, het fraaie tijdperk zogezegd. Hij biedt dan ook verfrissend veel fraais, zelfs zó veel fraais dat ook nog tegenwoordig sommigen er schande van zouden spreken.

Richard Dehmel (bron: Wikipedia Commons)

Wat denkt de huidige lezer van het begingedicht Der tote Hund? Het gedicht dient zich aan als een apocrief evangelieverhaal over een dode hond, welks stinkende kadaver door Jezus opgeraapt wordt. De Heiland die dode diertjes van de weg opraapt? Wat denkt de lezer van Das Kind waarin een peuter opgeroepen wordt om zijn speelgoed kapot te maken, waarbij zelfs God in de lach zou schieten?

Wat doet de lezer met het door Dehmel opgeroepen, zeer ongebruikelijke vrouwbeeld? Vampieressen, zondaressen, nymfomanen en normenschendende kindvrouwtjes! Vrouwen, voor wier verschijning een verstandig man zou wegduiken, ware het niet dat hij ze begeert. Het gedicht – een willekeurige keuze – Mannesbangen (Mannenvrees) spreekt over de minnares in wier lendenen de man wel kan liggen, maar zodra zij haar klauwen door zijn haar strijkt, zo waarschuwt het gedicht, dan… Afijn, de lezer weet, die man is voer voor de kat.

Op erotiek drijft de bundel, in een eigentijdse gothicstijl: nu eens zwaar zwelgend, dan weer licht lillend. In bijvoorbeeld Ins Weite spreekt Dehmel van “manna van de grenzeloze nacht” en “het kwellend verlangen van wei, woud en wolkendek”. Dehmel bezingt tamelijk onverholen en ontegenzeggelijk subliem de vrouwelijke schaamstreek, het opperwezen alsmede de duivel.

Vanwege dit duistere, maar toch directe benoemen van god en seks oordeelde het Pruisische Landsgerecht in 1897 dat het gedicht Venus Consolatrix (Troosteres Venus) godslasterlijk en onzedelijk was, en bijgevolg gedeeltelijk gezwart moest worden. In dit gedicht biedt Maria Magdalena haar ontblote geslachtsdeel aan als rustplaats, hét vlees dat Christus zelf begeerd zou hebben, aldus het gedicht. Kijk, zoiets doet nu ook nog bij sommigen de wenkbrauwen rijzen. Overigens, wellustig is Dehmel in deze bundel veelal, vunzig of plat nooit.

Gekuiste concerten
Dankzij Arnold Schönbergs strijksextet uit 1899 is het gedicht Verklärte Nacht uit deze bundel niet de vergetelheid ten prooi gevallen, zoals bovenstaande gedichten wel. Tot aan het einde van de twintigste eeuw werden in de Nederlandse programmaboekjes van concerten gekuiste versies van het gedicht afgedrukt, zodat niet duidelijk was dat het gedicht naast de opbloeiende liefde ook de vleselijkheid en de godsdienst bezingt, waarbij haast en passant een buitenechtelijk kind geëcht wordt.

Door deze zelfcensuur werd Dehmels gedicht zélf mooier gemaakt, verklärt, wat wel de rust tijdens concerten, maar niet de inhoud ten goede kwam. Het gedicht is zo, op wens en ten behoeve van burgeroortjes “mooi en stralend verklaard en verlicht”, want het benoemen van vleselijkheid en godsdienst in een zin zorgt maar voor ongemak.

Zo werd bijvoorbeeld het woord “Lebensfrucht” vervangen door het zakelijke “Lebensinhalt”, waarmee elke gedachte aan Maria, de moeder Gods, met een pennenstreek weggeveegd werd. – Christus heet immers de gezegende vrucht uit Maria’s schoot, benedictus fructus ventris.

Dehmels soms bewust archaïsche woordkeus ondersteunt ongewild de neiging van de huidige lezer om de inhoud mooier op te vatten, onschuldiger te maken dan hij is. De onvoorbereide lezer leest op het eerste gezicht fraaie, oude, dichterlijke woorden; de daarin besloten sterke toespelingen op  godsdienstoefening in samenhang met vleselijkheid ontgaan hem.

Dehmels quasi-religieus, mystiek of plechtstatig taalgebruik is bewust ingezet. Het is niet zomaar “mooi”, het is functioneel. Een duidelijk voorbeeld staat meteen in het begin: “Hain” is dichterlijk en plechtig voor heilige bosjes, voor “hagen”. Denk in het verband der Lage Landen aan hagenpreken. Enige heidense mystiek (of sprookjesachtige Olivier Bommel-sfeer!) schuilt in de maan die zich over “hohe Eichen” en “schwarze Zacken” (onderscheidenlijk: hoge eiken en zwarte boomkruinen) heen spoedt.

Franz von Stuck, 1893: De zonde.
(bron: Wikipedia Commons)

Flirtende bekentenissen
De bekentenis van de vrouw (of is het een bakvis?) volgt in potsierlijk Bijbelse woorden, in deels geveinsde ootmoed. Zo klinkt bijvoorbeeld het ongebruikelijke werkwoord “sich erfrechen” in dit verband uiterst koddig, wegens zijn statenbijbels karakter. Letterlijk staat er “zich ver-ruwen” of “zich ver-botten”; het wil de vermetelheid vatten om iets ongepasts te verrichten. Dat is ook waarom “zich verstouten”, mede dankzij de wederkerigheid, goed past. De vrouw moet wel in grote vreze zijn! Der maatschappij toorn en hoon zal op mij zijn! O, help mij toch! – Deze biecht lonkt, met en in haar onzedelijkheid.

De man lijkt in eerste lezing louter opofferingsgezind ten behoeve van de huwelijksmoraal, maar blijkt in tweede lezing – hoe kon het ook anders – dit niet te zijn. Uit de verzuchting van de vrouw bleek al dat de twee elkaar pas kortgeleden hebben leren kennen: “…en nu, nu heb ik jou ontmoet!” De opwinding van het eerste contact vindt nu haar uitweg en de man wil seks. Daartoe stelt hij haar allereerst gerust, op een weliswaar rituele, maar ook zeker gratuite wijze: onze wederzijdse warmte zal het kind doen stralen en verheffen! – Wie zo gemakkelijk beloften maakt, verdient wantrouwen.

Zeker aangezien “Verklärung” de term voor de tenhemelopneming van Christus en Maria is. De ongehoorde vraag stelt zich bijna of dit nu niet de belofte is om de ongeboren vrucht snel naar de volgende wereld te helpen..! Dat lijkt wat al te dol gedacht, maar enigszins ijdel is de belofte van de man zeker: al in de zinsnede “jij hebt zelf de glans in mij gebracht” schuilt seksuele opwinding, waaraan de man wél willoos móet toegeven: “Jij hebt mijzelf tot kind gemaakt.” – De opgewonden man kwijlt als een hongerige hond.

Dehmels bundel “Vrouw en wereld” biedt naast seks en godsdienst met gevaarlijke vrouwen ook veel draken: draken van gedichten! En dat mag vóór Dehmel spreken: hij experimenteert, hij durft. Vaak doet Dehmels hang naar de vergeestelijking, de sublimatie, maar ook de verbinding van het zinnelijke met het goddelijke denken aan het werk van de Tachtigers:  “Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten […] úwe lippen in een wilden vloed van kussen…” (Willem Kloos).

Dehmel is stoutmoediger: de heerlijk verzinnelijkte nacht is een lofzang op de vleselijke liefde, die de dichter goddelijk noemt. En, misschien is alles wel goed gekomen met de twee en zijn ze getrouwd, met een geëcht kind, zodra de lust bekoeld was. – Het waren wilde nachten in 1896.



Overweging bij de kritische herziening anno 2023
Dit gedicht is en blijft een zwaar eclectische tekst, die dreint en dreunt in lellend pathos, vol bewust gekozen archaïsmen. Dit is niét de stijl uit 2023, dit is 1896. De vertaler heeft zich lijdelijk opgesteld en bijgevolg zoveel mogelijk recht gedaan aan deze stijlkeuze.

De interpretatie dat dit gedicht een groot vergeven bezingt, waarbij de man zich opoffert, beziet te weinig de flemende woordkeuze van de vrouw. Zij verleidt. Dit gedicht is kritiek op een kleinburgerlijke moraal, deze tekst is menselijk: hij bezingt vergeving én zinnelijkheid. Schönbergs muziekstijl, op het randje van tonaliteit en atonaliteit, treft het in dit opzicht scherper: het is niet harmonie, het is sublimatie.

Hierna volgt de in 2023 verbeterde vertaling, die is gemaakt voor de Strijkkwartet Biënnale Amsterdam 2018.  Als een volgend orkest ze wil gebruiken in de programmaboekjes, wil ik daarvoor toestemming geven, mits mijn naam als vertaler volgt.

Verlichte nacht

Twee mensen gaan door kaal, kil woud;
de maan loopt mee, hun blik beschouwt.
De maan loopt over hoge eiken
geen wolkje omfloerst ’t hemellicht,
waarin de zwarte kruinen reiken.
De stem klinkt van een vrouwsgezicht:

Ik draag een kind, en niet van jou,
in zond’ en schuld ga ik naast jou.
Ik heb mijzelf zo zwaar misdaan;
Ik geloofde niet meer in geluk
toch hield een zwaar verlangen aan
naar levensvrucht, naar moedergeluk
en plicht – toen heb ik mij verstout,
liet mijn schaamte huiverend boud
bevoelen door ’n man zonder naam
én prees zelfs mijn ijdel gemoed.
Nu heeft het leven zich gewroken,
nú heb ik jou, o jou ontmoet.

Zij loopt met onbeholpen tree,
zij kijkt omhoog, de maan loopt mee;
haar donk’re blik verdrinkt in licht.
De stem klinkt van een mansgezicht.

Wees het kind door jou gekregen
toch onbezwaard toegenegen,
o zie, hoe klaar het heelal schittert!
Het grote Al glanst om ons twee,
jij drijft met mij op koude zee,
maar een eigen warmte glinstert
van jou in mij, van mij in jou;
’t vreemde kind met licht verkoren,
wordt voor en van mij geboren,
jij hebt de glans in mij geraakt,
jij hebt mijzelf tot kind gemaakt.

Hij pakt haar bij de volle dij,
in de lucht mengt zich hun adem vrij,
twee mensen gaan door helverlichte nacht.

Verklärte Nacht

Zwei Menschen gehn durch kahlen, kalten Hain;
der Mond läuft mit, sie schaun hinein.
Der Mond läuft über hohe Eichen,
kein Wölkchen trübt das Himmelslicht,
in das die schwarzen Zacken reichen.
Die Stimme eines Weibes spricht:

Ich trag ein Kind, und nit von dir,
ich geh in Sünde neben dir.
Ich hab mich schwer an mir vergangen;
ich glaubte nicht mehr an ein Glück
und hatte doch ein schwer Verlangen
nach Lebensfrucht, nach Mutterglück
und Pflicht – da hab ich mich erfrecht,
da ließ ich schaudernd mein Geschlecht
von einem fremden Mann umfangen
und hab mich noch dafür gesegnet.
Nun hat das Leben sich gerächt,
nun bin ich dir, o dir begegnet.

Sie geht mit ungelenkem Schritt,
sie schaut empor, der Mond läuft mit;
ihr dunkler Blick ertrinkt in Licht.
Die Stimme eines Mannes spricht:

Das Kind, das du empfangen hast,
sei deiner Seele keine Last,
o sieh, wie klar das Weltall schimmert!
Es ist ein Glanz um Alles her,
du treibst mit mir auf kaltem Meer,
doch eine eigne Wärme flimmert
von dir in mich, von mir in dich;
die wird das fremde Kind verklären,
du wirst es mir, von mir gebären,
du hast den Glanz in mich gebracht,
du hast mich selbst zum Kind gemacht.

Er faßt sie um die starken Hüften,
ihr Atem mischt sich in den Lüften,
zwei Menschen gehn durch hohe, helle Nacht.

Jantje, braaf zijn!

Anno Domini 1977 op 5 september denderde de raket het heelal in, welker inhoud, naar wij allen voortdurend driftig hopen, de roem en glorie der menselijke beschaving redt. Gode zij dank, hier is Voyager 1, met daarop De Gouden Plaat, die naast Bach en Beethoven ook een opname van het wereldberoemde nummer “Johnny B. Goode” door gitarist-zanger Chuck Berry bevat, en wel in de uitvoering uit 1959. – Dansen verplicht.

Berry doet er in later jaren wat seconden langer over, de webstek van Voyager meldt precies de duur uit ’59, het jaar is gegeven. Dat mag slim van mij gevonden zijn, het doet er niet toe: ik ben minder dan de zweem van een indruk van een schaduw van een voorbijschietende zwaluw in een te vroege lente. – En dat, lieve lezer, zijt gij ook. Wees bemoedigd en omarmd, en begin alvast te dansen.

“Hartelijke groeten aan iedereen!” staat er op deze Gouden Plaat. — Niet het mooiste wat het Nederlands heeft opgeleverd, hartelijk wel. Publiek domein: https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6455682

Het beste van deze raket is niet dat zij de mogelijkheid om óóit gevonden te worden door intelligente buitenaardsen biedt, het troostendste is het luttele feit op zich dat zij afgeschoten is, ondanks deze buitengewoon, buitengemeen ongrijpbare, maar niet onmogelijke mogelijkheid. Dát ontroert op zich en maakt alle moeite waard. Dát rechtvaardigt de vrije wereld in 1977 waarin ik ben geboren, waarvan ik houd. – En, ik overweeg te dansen.

De tekst van “Johnny B. Goode” schetst een bijzonder dorps, armoedig, zo niet achtergesteld bestaan: Jantje, geboren in een lemen hutje uit een ongeletterd gezin, zit langs de spoorlijn en zijn moeder drukt hem op het hart om braaf en goed te zijn, want dán zal ooit “zijn naam in lichten geschreven staan”. Het Amerikaanse Jantje tokkelt en tokkelt en zelfs de spoorwegbeambten hebben het erover. Het lijkt mij aannemelijk dat deze spoorlijn een toespeling op de “Underground Railroad” is, het netwerk in de VS dat eerste helft 19de eeuw ontvluchte slaven naar de Noordelijke Staten hielp. (Berry zelf: “The original words [were], of course, ‘That little colored boy could play. I changed it to ‘country boy’ — or else it wouldn’t get on the radio.”) Bijgevolg is moeders bede ook de hoop op een betere toekomst, de verlossing uit de slavernij. – Met moeder begin ik al te dansen.

Het spannendste aan dit verhaal is niet de tekst van Johnny B. Goode: die is ogenschijnlijk simpel. Het beste is de muziek, de gitaar, het ritme. Het is niet uitgesloten dat buitenaardsen deze opname vinden, ooit, als zij is neergestort op een ongewaande planetoïde. En zodra de buitenaardsen ze afspelen, mits op 331/3 toeren per minuut (in enig afspeelapparaat is helaas niet voorzien), anno Domini 20.000.000.2022, voorbij alle bekende zonnestelsels, voorbij al het vatbare, dansen. Dat is een troost.

De mens en de aarde schijnen mij steeds vaker niet samen te gaan. De aarde zal ook zonder de mens overleven. Maar! De plaat is afgeschoten. – Dus dans. Danst!

Bronnen (geraadpleegd 24 juli 2023):
https://voyager.jpl.nasa.gov/golden-record/

https://voyager.jpl.nasa.gov/golden-record/whats-on-the-record/music/

https://web.archive.org/web/20061228112332/http://www.rollingstone.com/news/story/6595852/johnny_b_goode

https://nl.wikipedia.org/wiki/Voyager_Golden_Record#/media/Bestand:The_Sounds_of_Earth_-_GPN-2000-001976.jpg

Na beluistering van de Reve-tapes

Reve liet zich racistisch getinte uitspraken ontvallen tijdens een vraaggesprek met Büch in 1983 voor Het Parool.

In december 2016 schreef ik een artikel over de vraag of volksschrijver Reve nu racist was geweest. Door het openen van bandopnames uit de nalatenschap van Boudewijn Büch was de vraag weer opgevlamd. De NOS kopte dat Reve wél racistische uitspraken had gedaan tegenover Boudewijn Büch [1]. Reve had zichzelf wel eens fascist genoemd; was hij dan nu ook racist?

Inmiddels zijn in het radioprogramma Radio Doc van de VPRO / NTR de opnamen gedeeltelijk publiek gemaakt. In december 2016 besluit ik mijn betoog met de slotsom dat men niet zomaar afgaan moet op wat Reve zelf allemaal roeptoeterde of schreef, omdat hij een poseur was. Na beluistering van de opnamen denk ik dat deze slotsom nog steeds geldt en dat het verdedigbaar is dat Reve geen racist was, al deed hij in het gesprek met Büch wel racistisch getinte uitspraken, die vervreemdend, overtrokken, half ironisch of half gemeend, of gespeeld woedend zijn. Reve wil grappig zijn. Of de luisteraar hem geestig vindt, moet hijzelf beoordelen; een vastomlijnd racistisch wereldbeeld, een racistische ideologie komt niet naar voren uit de opnamen.

Als Büch hem naar de beweegredenen vraagt van het in 1975 voorgedragen, beroemde gedicht Voor Eigen Erf (Laatste regels: “O Nederland, ontwaak! / Gooi al dat zwarte tuig er uit: / Ons land voor ons! / Op, naar de Blanke Macht!”) antwoordt Reve: “Ik heb dus de beschuldiging aan mijn adres dat ik slecht ben en dit en dat en die en dié, en dié mensengroepen het slechte in de wereld gun. De mensen die dat zeggen, dat zijn de vervolgers, dát zijn de massamoordenaars! Kijk, ik heb zo’n stapel brieven liggen van zwarte jongens, die schrijven, ‘Mijnheer, zoudt u niet mijn blanke meester willen worden?’ Maar ik heb er de woonruimte, de middelen niet voor.”[2]

Zo’n uitlating kan zowel negatief als positief jegens “zwarte jongens” geduid worden, maar in elk geval neem ik aan dat er geen stapels brieven van donkergekleurde Surinamers in huize Reve lagen. Na deze half serieuze uitspraak duidt Reve op de problematiek van de immigratie die het gevolg was van de Surinaamse onafhankelijkheid.

Na publicatie van het Parool-artikel zijn velen verontwaardigd. Büch en Reve verschijnen nog wel op de televisie, maar spreken slechts tégen en niet met elkaar. Reve zelf zegt geen racist te zijn, want racisme vindt hij dom. – De luisteraar vorme zelf een eigen oordeel!

                        De Grote Gerard Reve Show. Auteur: Kippa. Bron: ANP Archief.

Hieronder volgt de tekst van het in 2016 voor De Fusie geschreven artikel: 

Reve racist?

Op donderdag 24 november kopt de NOS dat “Reve wél racistische uitspraken tegenover Boudewijn Büch deed”. Dát valt om te duiden: Reve heeft altijd een vervormd en vervormend beeld van de eigen persoon neergezet, in een deconstructief spel dat de ironie voorbij ging, omdat met dat spel Reves openbare persona tenslotte samenviel. Daarom is veel van wat Reve schijnbaar met de grootste stelligheid stelde, te begroeten met kritische blik, goedwillend wantrouwen of een berg zout, wat trouwens ook geldt voor Büch.

Op 17 september 1977 schrijft Gerard Reve in een persoonlijke brief aan zijn uitgever Geert van Oorschot dat zijn werk al enige jaren niet meer autobiografisch is. Dat is te zwak uitgedrukt: Reve vond zichzelf dikwijls en graag opnieuw uit, en liet het niet na om vreemde, zo niet vervreemdende, uitspraken te doen. Hij schrijft op 17 juli 1971 in de brieven aan Simon C., verschenen in De Taal der liefde:

“Ik wil boeken gaan schrijven waarin ik de zijde van beide partijen kies, teneinde mijn debiet te verhogen. […] ik zou hetzelfde verhaal bijvoorbeeld in twee versies kunnen uitgeven. De ene versie een ‘progressief-katholieke roman op marxisities-leninistiese grondslag’ […] Daarnaast een versie waarin de ‘werkers’ aan de macht zijn …”

Reve speelt hier met de gedachte om eendere verhaallijnen door verschillende ideologische brillen te schrijven, tot vergroting der verwarring, ter “dekonstruksie”, van ideologieën en zichzelf, en dát, de spot ten top: wegens het banksaldo. De schrijver vindt zichzelf in de openbaarheid van het letterentoneel opnieuw uit.

Reve vervolgt in dezelfde brief: “Ik kan ook beschrijven hoe prachtige blanke, blonde germaanse [sic], rooms-katholieke aanbiddelijk mooie marechaussees allerlei werkschuwe zwarte rijksgenoten die voortdurend onze roomblanke dochters pogen de dure kleren van haar duizelingwekkend schone meisjeslichamen te scheuren, op hun beurt ontbloten en bij het verhoor slaan, mishandelen, ranselen, geselen, folteren en martelen. Zoek maar op in de encyclopaedie.”

Reve poneert de schrijver Reve voortdurend opnieuw

Reve beseft de werking van zijn woorden in het publieke (dit is een openbare brief aan Simon Carmiggelt) en deinst niet terug. Stelt hij werkelijk dat hij een tekst gaat schrijven over marechaussees die werkschuwe, zwarte rijksgenoten afranselen? Nee, hij speelt met het idee dát de volksschrijver Reve dat zou kunnen doen. Hij koketteert. Hij poseert. – “Werkelijk”.

De aanname dat wat de schrijver Reve opschrijft, overeenkomt met diens weloverwogen private persoon – zo deze sec bestaat – is te eenvoudig. Hier praalt snaaks-venijnig ideeënspel. Reve poneert de schrijver Reve voortdurend opnieuw, vlak voor en omwille van het publiek. Reves leven wás een schouwtoneel. Edwin Praat schrijft in het zesde hoofdstuk van zijn proefschrift dat Reves autofictie zich niet beperkt tot zijn boeken, “maar dat hij zijn gehele publieke manifestatie ermee doordrenkt.” Terecht concludeert Praat: “Wie in de publieke ruimte de werkelijke, ‘concrete’ auteur hoopt of zelfs eist aan te treffen, komt in het geval van Reve dus bedrogen uit.”

Bij de weging van uitspraken is niet alleen de context van het medium, het beoogde publiek, maar ook de vorm en de aard van de verklaring van belang: in een privé-bericht uit Reve zich anders dan in openbare (literaire) teksten of optredens, die een groter bereik hebben. Een veelgemaakte fout is het gelijkstellen van een auctoriaal commentaar in een fictietekst aan private opvattingen, maar bij Reve gaat het verder. Is het schijnbaar een feitelijke omschrijving, een verzuchting of een verwoording van ergernis? Wat beoogt zij? Wat is de intonatie? De oplossing van Mulisch’ uitvinding “het ironische der ironie” schiet daarin soms te kort. Mulisch schrijft: “Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat een ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben.” Maar ironie is bij Reve vaak geen zuivere omdraaiing, het is eerder dat Reve zelf zijn imago schept, herschept en, tenslotte vervreemdt.

Op 7 juni 1968 verzucht Reve in een brief aan Van Oorschot: “Over mijn plannen het volgende: ik zal wat meer in Amsterdam zijn dan vroeger, omdat de woning aldaar zo stil & lieflijk is gelegen. (Maar houd mijn aanwezigheid geheim.) […] Ik ben vol goede moed. Nu ik, na katholiek, ook nog fascist ben geworden, wordt het ongelooflijk stil om me heen. Weet je, dat er soms een hele dag niet één maal wordt opgebeld? Ik denk, dat ik deze isolatie zelf heb willen forceren. Ik ben zeer pessimisties over de wereld, maar niet over mijn werk.” Verklaart Reve zich in deze brief in alle ernst tot fascist?

Ga nooit zomaar mee in de De Grote Gerard Reve Show

Voordat de lezer van het in 1983 gepubliceerde vraaggesprek tussen Büch en Reve kraait dat Reve het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime ondersteunde, zou hij de geluidsopnamen moeten beluisteren, die nu semi-openbaar zijn. Deze zou hij moeten beluisteren in de contexten van het literaire discours en de politiek-maatschappelijke debatten van toen en nu. Daarna zou hij het gehoorde moeten vergelijken met het door Büch in ’83 opgetekende, met inachtneming van de naderhand aangedragen nuanceringen van Reve, waarbij hij ervoor waken moet om niet zomaar een invulling te geven op het raadsel dat vervreemding heet.

Ga nooit zomaar mee in de De Grote Gerard Reve Show. Hij meent het waarschijnlijk net anders; wie is “hij” trouwens? Ga zeker nooit zomaar mee in de weergave van Boudewijn Büch: Reve poseert, Büch fabuleert. UvA, zet die gesprekken op internet, want transscripties geven nooit exact de intentie van het gezegde weer, en zeker niet in het geval van een beroepsdeconstructivist.

Ondertussen lacht bij al deze oplaaiende belangstelling de zelfuitgeroepen volksschrijver Reve, multo vino bibito ascendit in coelum nix aan de handa, zich van kraaiend genot een kriek in de knuistjes. – Hij had tenslotte een winkeltje.

Internetbronnen (laatste oproep 7 mei 2020):

Emile van Brakel, “Reve racist?” op De Fusie (2 december 2016):
http://defusie.net/reve-racist/

Radioprogramma “Radio Doc”, VPRO / NTR, Radio 1 (4 februari 2017), aflevering “Schrijft u dat maar gerust in uw krant” (documentairemaker Tom Rooduijn):
https://www.vpro.nl/speel~RBX_NTR_6228966~schrijft-u-dat-maar-gerust-in-uw-krant-radio-doc~.html

Televisieprogramma “Andere tijden”, aflevering “Het raadsel van Reve”:
https://anderetijden.nl/aflevering/484/Het-raadsel-van-Reve

Tekst gedicht “Voor eigen erf” van Reve op DBNL (Propia Cures 1974):
https://www.dbnl.org/tekst/_voo013201101_01/_voo013201101_01_0037.php

Vrij Nederland, “De ironie van Gerard Reve”, auteur Jeroen Vullings (8 april 2016):
https://www.vn.nl/gerard-reve-ironie/

NOS-televisie, “De Grote Gerard Reve Show”, producent Rob Touber (1974) via Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=wxBkps7hjR8

Nieuwsbericht NOS, “Reve deed wél racistische uitspraken tegenover Boudewijn Büch” (24 november 2016):
https://nos.nl/artikel/2144754-reve-deed-wel-racistische-uitspraken-tegenover-boudewijn-buch.html

– Parool “Op een rijtje: omstreden uitspraken uit Reve-tapes” (23 november 2016):
https://www.parool.nl/nieuws/op-een-rijtje-omstreden-uitspraken-uit-reve-tapes~be63d5e4


[1] Het krantenartikel van Boudewijn Büch verscheen op 15 januari 1983 in de zaterdagbijlage van Het Parool, maar is op dit moment slechts op papier te bekijken. Het zou goed zijn om de gespreksopnamen met de weergaven in tekst te vergelijken.

[2] In de opname op 15:40 minuten.

Welk dier eet de mens?

Sommige dieren worden op grond van hun uiterlijk of leefwijze juist wel of juist niet gegeten. Hygiëne en moraal voeden elkaar.

Waarom slacht en eet de mens het ene en het andere dier niet? Waarom zouden wij wel een fazant eten, maar een pauw of een zwaan niet (meer)? Waarom is het rund in de ene cultuur heilig en wordt het opgepeuzeld in de andere? Schuilt er niet een zekere schijnheiligheid of domheid in de gewoonte om een bepaald dier op grond van zijn gewaardeerd uiterlijk, schoonheid, kortom positieve culturele betekenis niét te eten en het andere, dat deze eigenschappen ontbeert, wel? Is het bezitten of oproepen van emotionele kracht of culturele waarde een eigenschap op grond waarvan een dier geen voedsel mag zijn of juist wel? Blijft het buiten de keuken of moet het de pan in?

Stel, er is een heilig boek, een religieuze wet of culturele gewoonte, die zegt dat fazanten engelen zijn die niet gegeten moeten worden en men eet ze niet, dan is dat niet hypocriet, maar consequent binnen die context. Misschien raar buiten die context, maar evenwel consequent. Er bestaan culturen waarin culinair animisme opgeld doet: het eten van een bepaald (onderdeel van) een dier laat de veronderstelde kracht van (dat onderdeel van) dat dier overgaan naar de eter. Denk aan het eten van levende kikkervisjes, de veronderstelde potentie verhogende werking van neushoornhoorn of stierenballen, enz. Dat is wellicht bizar buiten die culturele context, het blijft evenwel consequent gedacht voor de animistisch belijdende. Of het ook objectief gezien gezond, hygiënisch, diervriendelijk of duurzaam is, zijn andere vragen.

Van schapendarmen worden ook vioolsnaren voor de traditionele uitvoeringspraktijk gemaakt.

Het wordt tasten in het duister als er helemaal geen enkel duidelijk zedelijk ge- of verbod (meer) is om de eetbaarheid van bepaalde dieren te bepalen, zoals bij “ons” als het gaat om zwanen. Is een gans minder dan een zwaan? Is een zwaan minder geschikt voor de pan dan een fazant? Nee, het is puur gebruik geworden om geen zwaan meer te eten. Maar niet lang geleden werden zwanen op hoogtijdagen wel degelijk gegeten. Vluchtig onderzoek op internet laat mij zien dat het nog steeds wel wettelijk toegestaan is om een zwaan te schieten, maar dat het een enorm “gedoe” is, en het beleid per provincie (obscuur!) verschilt. Ik geloof niet dat er een zwanenvleesboerderij bestaat en ik heb ook nog nooit zwaan in de supermarkt gezien. Maar is de zwaan minder geschikt voor de pan dan de fazant? Fazant schijnt lekkerder te zijn, maar dat is geen argument tégen de toelaatbaarheid van het zwaan eten. 

“Wij” eten geen huisdieren. Ook daarvoor geldt min of meer hetzelfde: is een tonijn geschikter om te eten dan een hond? Er is één heel zuiver argument: met de eigen huishond heeft men een band, met de willekeurig in het net gezwommen tonijn niet. Nee, je gaat natuurlijk niét je eigen huisgenoten op vier poten opeten. Dat is niet hypocriet, dat is meer dan begrijpelijk en binnen de context van het eigen erf en bijbehorende have consequent. Maar, dat is evenwel geen argument om viervoeters tot verboden voedsel te benoemen. Paard en rund eten we wel; zijn die dieren soms minder waard dan een hond of kat? Nee.

En dan! Een insect, bijvoorbeeld een meelworm of een sprinkhaan, is te klein om een band mee op te bouwen en uitermate geschikt om te kweken. Handig! Een moreel probleem minder. Zijn insecten “stom”, hebben ze geen enkele geesteskracht? Hoe rijk is het geestelijke leven van het lieveheersbeestje? Insecten lijken vooral als kleine machientjes te handelen en reageren, maar dat doen ze buitengewoon kundig. De spin wil wegrennen voor de stofdoek, de vlieg vliegt net weg, voordat ze doodgemept wordt. Insecten zijn in elk geval bijzonder genoeg om bewonderd te worden en zijn ronduit noodzakelijk voor het bestaan van de mens. Maar, dat is evenwel geen argument om insecten wel of niet te eten. Bij het doden van insecten is er in elk geval een moreel probleem minder: ze zijn werkelijk in een klap dood en hebben geen centraal zenuwstelsel.

De bacteriën laat ik buiten beschouwing: biologisch gezien zijn er argumenten om ze wel en niet als dier te laten gelden, bovendien maakt ieders spijsvertering gebruik van die levensvorm. Medelijden met de dood van een bacterie heb ik nog nooit vernomen, noch van een geestelijke, noch van een voedselkundige. Of roept u bij het koken: “O, daar gaan die arme bacteriën! Welk een slachting!” En toch doodt u ze, zij het op microniveau.

Wat ik hier heimelijk als wegingsfactor voor of tegen het eten van een bepaalde diersoort heb ingebracht, maar waarmee u waarschijnlijk zomaar in mee bent gegaan: het veronderstelde intelligentieniveau van een dier. Een bepaald dier heeft een bepaalde mate van intelligentie, zo wil ik aannemen; er zijn niet zo slimme dieren (luizen) en bijzonder intelligente (orka’s, apen, enz.). Dat ik dat aanneem, mag vanzelfsprekend klinken, dat is het allerminst. Tot voor kort waren dieren, alle dieren, in het Nederlands burgerlijk recht een zaak, een ding met economische waarde. Impliciet werd daarmee verondersteld dat dieren elke geesteskracht ontberen, terwijl we van onze hond, kat, ons paard of rund in het dagelijkse leven beter weten.

En nu wat scherper, letterlijk, om de innerlijke waarde van een dier recht te doen: aan de slacht! Eerder heb ik eens ten onrechte in de vluchtigheid hygiënemaatregelen van zedelijkheidsgeboden willen scheiden, maar dat is een denkfout: moraal en hygiëne zijn streng met elkaar verbonden en “voeden” elkaar, wat ik natuurlijk had kunnen weten van, bijvoorbeeld, de gebruiken in de Joodse keuken. Huidige als streng ervaren keukengeboden – Gij zult vlees van melk scheiden, gij zult geen varken eten, gij zult … – hebben dikwijls een alledaagse achtergrond. E-coli is geen product van Conimex.

Zindelijkheid en properheid zijn ten enenmale onderdeel van moraal en cultuur, waarin het “algemeen kennisniveau” besloten ligt. Dat betekent dat de omgang met dieren, het telen, vervrachten, voederen, slachten en verwerken van dieren meedeint met het algemene kennisniveau. In de zichzelf beschaafd achtende, geïndustrialiseerde wereld moet elke vorm van achterlijke, onhygiënische, niet-duurzame, laat staan animistische dierverwerking bestreden worden. Een mens krijgt geen stierenpotentie van neushoornhoorn, verkrijgt geen betere huid van schubdieren, doet er wijs aan geen ratten als “waterkonijn” te eten, en hij weet dat internationale massaveeteelt en vervrachting gevaren met zich meebrengt voor het dier, én zichzelf.

Het schubdier wordt in de Aziatische (medicijnen-)keuken gebruikt. Eigen tekening; potlood en waterverf.

De Lichtfabrieken

Hieronder volgt een pastiche, een na-aapstukje-in-de-stijl-van. In dit geval: de stijl van Bordewijk. Laat u zich daarom niet in de luren leggen: ik ben niét 120, tot mijn alledaags woordgebruik behoort niét “het schiftende schuim van de syfilis”, “de aamborstige arbeider” of “de ter kimme blazende staketsels der Lichtfabrieken”. Dát alles zou Bordewijk geschreven kúnnen hebben, of niet? – U het oordeel! – De eigennamen in onderstaand verhaal zijn op Bordewijkiaanse wijze verbasterd.


De Lichtfabrieken

Het was voor Servaes geenszins kinderspel zijn weg naar arbeid te vinden. Tot zijn een en twintigste had hij te hooi en te gras baantjes, maar het schoot niet op. Crisis dreigde hem te breken. Doch oprechte zelfachting belette hem om zich in te schrijven voor enig Rijkswerkverschaffingsproject op de hei. Daarnevens verheugde hij zich in jeugdige opstandigheid. Breken zal ik nooit, besloot hij. Aldus vocht hij zich langs grauwende paupergrachten een weg naar het administratiekantoor der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elektriciteit in de hoop op werk in zijn geboortestad Leiden. Het was iets naïef eerlijks en onvermurwbaar rassigs in hem. Met de zuiver witte voortanden half ontbloot als uiting van tactiek of instinct werkte hij zich door kwalijk riekende grachtenbuurtjes en aanslibbende bebouwing. Vuilnis en etensresten vulden het water. Walging nam hem beet.

            Arbeidersvrouwen zwenkten op deze ochtend de brede heupen in het kurkentrekkend stegengebied tussen Haarlemmerstraat en Oude Vest, onder de werkjurken te veel kinderen. Naambordjes met Delamisère, Bootinbad, Godheyn, Parrdon, Kartee, Steltloper, Kraaiemaar, Mietemat, Bierot. Fieltige lieden in de Bouwelouwensteeg, aangetast door drank en inteelt, waren tegen krothuisjes neergestreken en verwerden allengs tot de schuimende syfilis zelf. Zij stonden hem in de weg en staarden hem na. De jongeman in jas en hoed groette minzaam, maar groette. Zo ruim was hij, al kon hij hun indolentie niet goed lijden die hem voortkwam als gesmoord esprit. Ledigheid ademden zij, weerzin verheelde hij. Hij vermat zich tegen de armoe te handelen, zich te weer te stellen. Dat moest geweten. Trots schiep plicht en vond hopelijk nawerking bij het proletariaat. Servaes streefde meer professie na dan de huidige werkelijkheid hem wilde bieden.

            Hij liep het fabrieksterrein op. Het brute van deze omgeving overviel Servaes in zijn overgevoeligheid, de machinetempels waren meedogenloos. Elektriciteit bespoedigt het leven der huisvrouw en de dood des arbeiders, dacht Servaes apodictisch en overwoog dat ook huisvrouwen arbeidenden in het collectief waren. De gedachte vervloog.

            Op het Papegaaisbolwerk strekten de uitbreidingen van de Gemeentelijke Lichtfabrieken zich uit over waar eeuwen lang armlastigen en Joden begraven waren. Nu vraten de fabrieken cokes en braakten gas en stroom, gehoor gevend aan de roep om licht, warmte, snelheid. Voor hem ontvouwde het industriële labyrint zich als een opgedirkte poen, gekleed in bijeengeraapte kledingstukken uit verschillende modes. De eerste gebouwen, gebouwd rond de eeuwwisseling, plachten zich te tooien met Hollandse speklagen, de latere betonnen gebouwen hadden zich zakelijk ontdaan van elke architectonische genoeglijkheid.

            Het nieuwste en grootste turbinehuis voor Leiden en Omstreken voedde en ontlastte zich middels zij-inlaten waar kranen op rails in- en uitgingen, de kolenwerkers rationaliserend tot lichtvoeders. Het gebouw beroet, massief, sacrosanct, een tempel voor Elektriciteit die het ganse etmaal gevoed moest. In zijn strakke belijning niet onelegant, maar vooral cyclopisch en lapidair. De traveeën met gevelramen reikten hemelwaarts. Terreinlocomotieven en grijpkranen voorzagen het zwetende gedarmte van cokes, bovenin gierde de turbine, geschoord door stalen binten, het hoogaltaar van het godshuis. Naar pek rook het beneden, naar ozon boven, vonken regenden naar de verdeelstations. Men diende de haveluinige godheid met onbetaald overwerk en geregeld ongeval. De hoge bakstenen schoorstenen roetten gelijk fier ter kimme blazende staketsels der Moderniteit het zwerk en verpletten de aamborstige arbeider. Hier begint de Nieuwe Tijd, in walsende vaart.

            Daar, op een open plek tussen de cokesbergen bleef hij staan en zag op naar de zwaar gezwarte trap van het administratiekantoor.


De beelden zijn stills uit de bedrijfsfilm van de Stedelijke Fabriek voor Gas en Electriciteit te Leiden, gedateerd 31 december 1931. Zij zijn online gezet door het archief van: Beeld en Geluid. Ik heb toestemming gekregen om deze beelden te citeren.

Bronnen:
https://www.beeldengeluid.nl/
http://in.beeldengeluid.nl/collectie/details/expressie/88882/false/true



Computers kunnen niet vertalen

Automatische vertalingen zijn slecht, omdat kunstmatige intelligentie de binnen- en buitentekstuele context niet begrijpt.

Computers kunnen zonder menselijke correctie wel wat vertalen, maar niet veel en niet goed. Welbeschouwd leveren automatische vertaalprogramma’s ontstellend slecht werk af, omdat contextduiding niet lukt. Dit terwijl veel mensen tegenwoordig maar aannemen dat computers alles kunnen, en zeker ook vertalen, want vertalen, zo nemen zij aan, is toch iets simpels. Het is het overzetten van de ene naar de andere taal, toch? Als het zó gemakkelijk was…

NRC schreef onlangs: “En iedereen gebruikt Google Translate, dat elke website, e-mail of appconversatie razendsnel en foutloos in honderden talen vertaalt. Niet alleen in het Frans, Duits of Engels, ook in het Tataars en Sorbisch.” – Daar klopt niets van, zo blijkt in de praktijk. Een voorbeeld!

Godfried Bomans’ beroemde kinderboek Erik of het klein insectenboek begint zo: “Het eerste wat de kleine Erik deed in het land Wollewei was – huilen. Ja, dat is nu wel een beetje vervelend om te vertellen; maar deden wij soms anders toen wij voor het eerst gezet werden in het schilderij waarin we nu al zoo lang leven?”

Voor het goede doel ga ik nu iets heel, heel, heeel ergs doen en dat is: Bomans door een computer halen. Hopelijk zou Bomans het mij vergeven hebben. – Een vertaalmachine en literatuur; een vloek! – De bekendste vertaalmachine Google Translate maakt van Bomans opening anno 2018: “Das erste, was der kleine Erik auf dem Land tat, das Wollewei tat, war – zu weinen. Ja, das ist etwas nervig. Aber haben wir uns manchmal verändert, als wir zum ersten Mal in das Bild eingefügt wurden, in dem wir so lange leben?“

Het eerste wat opvalt, is dat Erik ineens iets óp het land doet, en niet in een nieuw, onbekend land belandt. Maar Erik gaat bij Bomans niet boeren, hij is in Wollewei op ontdekkingstocht! Nou, ach, foutje, kun je denken… We lezen verwachtingsvol verder!

Het tweede wat opvalt, is dat de logaritmen niet vatten dat “Wollewei” een naam van een verzonnen land is. Dat valt tegen: Wollewei wordt met het woordje “land” aangekondigd en krijgt een hoofdletter, want het is een eigennaam. Je zou verwachten dat een onlinevertaalmachine met tig voorbeelden in het wereldwijde web zulke duidelijke aanwijzingen toch inmiddels zou “vatten”. – Blijkbaar niet. – Blijkbaar zijn verzonnen landen maar lastig voor de translator, “nervig” zo u wilt, wat overigens totaal niét strookt met Bomans “een beetje vervelend”.

Een derde, inhoudelijk grote afwijking – vlijt u het moede hoofd alvast maar neer – in de Duitse nepvertaling betreft: “haben wir uns manchmal verändert” (hebben wij ons soms veranderd). Bomans auctoriale stem verwoordt echter de vraag of “wij het soms anders deden”, op het moment dat wij voor het eerst gezet werden in dit leven.

Soms is hier niet een tijdsbepaling, in de zin van “zo nu en dan”, maar zet de twijfel aan. Je zou het kunnen vervangen door “wellicht” of “misschien”. In dit geval komt Erik in een nieuw land, wat een allegorie is voor op aarde komen, geboren worden. Dat vat de vertaalmachine allemaal niet, omdat logaritmen blijkbaar nog niets werkelijk begrijpen van de context, zo blijkt overduidelijk.

Een a contrario-voorbeeld: het totaal contextloze, maar toch heel eenvoudige, niet-meerduidige zinnetje “Pim maakt het vuur uit” wordt bij Google kortweg: “Pim maakt het vuur”. – Welterusten Pim! Dááág Google!

Onlangs werd den volke de pratende robot Sophia nr. 6 gepresenteerd, die leek te reageren op vragen, maar na een tijdje kwam de aap uit de mouw: de gesprekjes waren vooraf ingestudeerd; mensen hadden de vertaalmachine (want dat is deze met siliconen versierde Sophia) gewezen op de juiste context, hadden de vragen vooraf gestuurd in de juiste richting. Sophia nr. 6 blijkt daarmee met terugwerkende kracht toch vooral een publiciteitsstunt te zijn geweest. – Vermakelijk, voor een tijdje, maar niet meer.

Misschien voor hen die nog niet overtuigd zijn: kijk naar dit filmpje. Hierin probeert de werkelijk intelligente komiek Will Smith met de neppraatrobot een levendig tweegesprek te voeren, wat geheel mislukt, omdat de nepmevrouw niet van witte wijn houdt, lang zoekt naar antwoorden  – de kompjoeter is immers in de internetwolk naar duidingen en een antwoord aan het zoeken –  terwijl het siliconen nekje trekt en rekt. Buitengemeen onaantrekkelijk! Spraakrobot Sophia nr. 6 weifelt, de logaritmen kraken en melden uiteindelijk een non-seksueel compromis: “Ik neem je op in mijn vriendenboek.” Smith tuit de lipjes en kust de lucht.

Zolang een verzameling logaritmen met internettoegang, een online vertaalmachine zogezegd, niet vat wat context is, wat binnen die context relevant is en bijgevolg woorden ronduit verkeerd vertaalt, grapjes, laat staan ironie, niet begrijpt, niet begrijpt dat Wollewei een land is, niet van wijn of zoenen houdt, zó lang zal er werk zijn voor menselijke vertalers en schrijvers. Ik neem aan dat dát, gelet op de bedroevende resultaten van Google, nog heel lang het geval zal zijn, omdat intelligentie ook creativiteit veronderstelt. – Die derft Google Translate of Sophia nr. 6 ten enenmale.

Bronnen:
NRC, 28 september 2018: Wat als we elkaar allemaal kunnen verstaan?
https://www.nrc.nl/nieuws/2018/09/28/wat-als-iedereen-elkaar-kan-verstaan-a1863971
YouTube: Will Smith Tries Online Dating
https://www.youtube.com/watch?v=Ml9v3wHLuWI

Nabericht, 2021: het lukt nog steeds niet. Mijn verwachting: het wordt nooit iets. — Dat contextbegrip, dat idiomatisch weten, het blijft lastig, in de simpelste uitdrukkingen.

Instant gram Royal 1930

Een gedicht op de schrijfmachine in het web — een tijdsbeeld anno 2016.

Het volgende schijnt helemaal het nieuwste te zijn. Nou…! Dan kán ik natuurlijk niet achterblijven. Iets op de tikmachine schrijven en daarvan een foto maken en deze op het web zetten.

Royal 1930Mijn schrijfmachine is een laptop avant la lettre: een “Royal” uit 1930, in een koffertje. Het betreft het zogenaamde “tweede model” en nadien is er eigenlijk geen technische verbetering in de mechanische tikmachine doorgevoerd die het noemen waard is. Mijn Royal slaat een fraaie letter, die misschien op het eerste gezicht wat lijkt op “Garamond” of “Times New Roman”, maar op het tweede gezicht op geen enkel nieuw lettertype lijkt: het is een stoere rechttoe-rechtaan-letter; computerletters hebben meer schreven en meer variatie in de lijndikte. *

Op de tikmachine varieert de afstand tussen de letters, de hoogte tussen de letters, én de druk waarmee de letters op het papier geslagen worden. Fouten zijn onherroepelijk fouten en kunnen alleen verholpen met doorlakken, door-x-en of afplakken. Het gevolg is dat de tiktekst danst, danst als unicaat: niemand kan het precies zo wéér doen, zelfs niet op dezelfde machine. Ergo, zie hieronder! Klik op de tekst en vergroot hem; afwijkingen in het beeldritme zijn haarscherp.

Instant gram

VERKLARENDE WOORDENLIJST:
– Instagram: fotodeelprogramma met profieltjes; veel geblaat, weinig wol.

– gram: kort voor gramschap; wrokkend kokende wrevel en gerechtvaardigde woede.

– Vroom en Dreesmann: een warenhuis dat uiteindelijk in de handen van een buitenlands geldmakersgroepje de adem uitblies, nadat de familie de aandelen allang verkocht had.

– Metz & Co: een werkelijk exclusief warenhuis met serviezen en haute couture, voor een dagje “uit”, in een prachtig eclectisch pand van rond 1900 op het hoekje van de Keizersgracht met de Leidsestraat te Amsterdam. Het mikte op het grootburgerdom en dan met name zijn vrouwelijke representanten. Het valt nauwelijks te loochenen dat aan het afglijden en uiteindelijk verdwijnen van zowel Metz & Co als Maison de Bonnetrie (zie hieronder) maatschappelijke veranderingen vooraf gingen, waardoor de clientèle slonk.

– Maison de Bonnetrie: een warenhuis dat tot de millenniumwende haast sereniteit uitstraalde. Daarna ging het bergafwaarts: muzak klonk tussen de schappen waarin de merkproducten bulkten. — Het was gedaan met “goedenmiddag meneer, mevrouw”.

– Old Spice: een straf geurtje dat in de jaren veertig en vijftig stoer en fris was en daarom in de jaren zestig en zeventig oud en verkalkt. Inmiddels kent niemand het meer en zal het daarom alleen al weer helemaal hip zijn.

– de haan op de cornflakes van de firma Kellogg’s: cornflakes, gepofte maissnippers, zaten altijd in een doos met een olijke haan erop geschilderd en dat al zolang de schrijver dezes zich heugen kan. De haan is wegens een verkoopactie opeens weg! En niemand heeft mij wat gevraagd. Nu ziet niemand meer de cornflakes in een oogopslag. — Beeldmerkhanen dienen behouden.

– Playboy: een blad dat het burgerdom niét op de huiselijke leestafel had liggen, maar tot in de jaren tachtig wel in menige door mannen beslapen kamer aanwezig was. Het wilde uitstijgen door de wijze waarop vrouwen werden gefotografeerd, waarin het slaagde. Het mag evenwel “typisch” heten dat de vrouwelijke tegenhanger, de “Playgirl”, nimmer een grote afname gevonden heeft. — Let wel, typisch, niet opmerkelijk.

– stopwol: wol van sterke kwaliteit in kleine hoeveelheden op kaartjes om truien of sokken, enz. te repareren. Het repareren van kleren raakte uit de mode, omdat kleding zo goedkoop werd. Dat is een vergissing: voor elk goedkoop truitje sterft een kind, maar dat weten de mensen niet.

– retro: een te vaak gebruikt woord of voorvoegsel: retro-eten, retro-films, retro-kleding. Alles wat oud lijkt, al is het dat niet, noem je retro en dan is het meer waard. Als het echt oud is, en sleets, dan noem je dat “vintage”. Nog erger kan ook: voor de verkoop verouderde spullen. Dat heet kitsch.

– groene zeep / zachte zeep: vriendelijk ruikende huishoudzeep om bijvoorbeeld vloeren mee te boenen en de was voor te weken. Het is een rotstreek om een product een andere naam te geven, zelfs dan als de naam niet meer overeenstemt met de werkelijke inhoud. Zo werd de groene zeep minder groen omdat haar bereidingswijze veranderde, maar als iedereen van groene zeep blijft spreken, is het reuze vervelend als zo’n betweterige zeepzieder opeens denkt van “zachte zeep“ te kunnen spreken. Dat recht heeft hij niet, althans zou het niet moeten hebben, want elke verandering op zich betekent ergernis.

– palm(-olie): een goedkope grondstof waarvoor het hele Indonesische oerwoud gekapt wordt. Het zit in zeep, drop, pizza, enz. Het is eigenlijk een surrogaat, want eigenlijk wil je echte boter, echte zeep, enz. Het lijkt goedkoop, maar voor elke palmboom sterft een orang-oetang. Maar dat weten de mensen niet. Dus dan is het goed. Ofzo.

– tinderen: Tinder is een tijdrovend fotospelletje op de mobiele rekenaar (ook wel “mobiele telefoon” genoemd) dat de zucht naar die ene liefde belooft te bevredigen. Binnenkort afkickprogramma’s bij de Jellinekkliniek.

———–
* Een typograaf heeft mij “zachtaardig op de vingers getikt” wegens de vergelijking van Royal met Times New Roman en Garamond, omdat de Royal tot “een geheel andere categorie lettertypen behoort; namelijk een niet-proportionele, oftewel monospaced-lettertype.” Het verschil is dat bij dit lettertype de letters (en in de regel de ruimte tussen de letters) vastligt, zodat er geen grote verschillen in de tussenruimtes ontstaan. En er is zelfs een pagina, waarop je de letter kunt binnenhalen voor de rekenaar! Hoera!:
http://site.xavier.edu/polt/typewriters/royalquietdeluxe.html

 

Hans Lodeizen – Reis naar de Congo

Reis naar de Congo is een dagboeksprookje en de neerslag van Hans Lodeizens bevrijding in seksuele zin in 1948. De ingeplante bourgeoisverwachting van een zoon verandert in het zelfgekozen levenspad van een jongeman.

Hans Lodeizen. Onbekende fotograaf. Bron: Nationaal Archief

Reis naar de Congo, geschreven tussen 20 december 1947 en 1 november 1949, is de neerslag van Hans Lodeizens bevrijding in seksuele zin. Het is een dagboeksprookje: na het avontuurlijke oerwoud volgt de vrolijke stad. Met deze plaatsverschuiving verglijden de gevoelens van erotisch exotisme, misogynie en verlatenheid naar efemeer geluk met − citaat: “het negerjongetje”. De ingeplante bourgeoisverwachting van een zoon verandert in het zelfgekozen levenspad van een jongeman.

De Reis begint zoals een kind een reis begint: in een imaginair Kongogebied, waar een blank ontdekkingsreiziger met de naam Hans samen met vriendin Klarita op ontdekking gaat. Klarita blijkt gaandeweg een heel vervelend mens… Hans ziet voor het eerst in zijn leven zwarte mannen… Een “negerjongetje” steelt hem het hart. Langs vele omzwervingen eindigt de reis in een gedroomd New York.

Enige overeenkomsten met het “werkelijke leven” van Hans Lodeizen in 1948 vallen meteen op: hij studeert op dat moment biologie in de VS, aan het Amherst College in Massachusetts. Zijn zuster Greetje bezoekt hem, op wier naam mogelijk de naam Klarita zinspeelt − Lodeizen kende Goethes vrouwelijke archetypen Gretchen en Klärchen. En dán, dan ontmoet hij een zwarte jongen op wie hij verliefd wordt.

Lodeizens biograaf Koen Hilberdink (Van Oorschot, Amsterdam, 2007) schrijft: “Ook met Hugh Wellington LaVigne, een student van Afrikaanse afkomst die hij in een park ontmoette, wilde het eerst niet lukken het bed te delen. Bij zijn aankomst in Amerika had hij vanuit zijn Nederlandse vooroordeel negers minderwaardig gevonden, maar nu viel hij voor diens donkere lichaam. ‘Ik weet het niet hoe het komt, maar ik voel me alsof ik ontzettend verliefd ben op H. Hij is zo slank, zo sierlijk, zo natuurlijk en bescheiden. […] Als ik met H. zou kunnen samenleven, zou alles mogelijk zijn, zelfs de kuisheid.’”

Met deze Wellington LaVigne heeft Lodeizen maar een paar dagen echt kunnen vrij zijn – veel gestoei in een auto –, maar Lodeizen schrijft een gedicht op deze bevrijder:

Voor Hugh

In tuinen, duizelend van oneindigheid,
De avond, als cigarenrook, stijgt op
Tussen de stammen, een klein toneel
Spelen de bladeren, dan krakend
Onder de vingers worden zij toegesloten.
Mijn geliefde, mijn hart is bedroefd.

Herinner de kleine symphonie van onze vingers

In zijde, met satijnen schoenen en kant
O bloemen die de morgen gemaakt heeft
Rijp is de avond bronnen en wandelaars
Als de wind zegt: “ik zie je”, sluit
Je ogen en voel hoe ik bij je ben.
In tuinen, duizelend van oneindigheid.

Lodeizen bedient zich in Reis naar de Congo, geschreven vlak na WOII, van voor- en naoorlogse ideeën en beelden: volstrekt achterhaalde Freudiaanse ideeën over neuroses, oedipale neiging en vrouwelijke hysterie, nevens obsolete koloniale rassenverhoudingen, vinden hun bevrijding in een visioen van matrozen, jazz en vrijheid.

De ook voor 1948 achterhaalde maatschappelijke verhoudingen worden op een absurde en schijnbaar kinderlijke wijze overdreven. Zo eet de jonge ontdekkingsreiziger een “hand van een neger bij de avondboterham”! Een zeer wreed beeld, dat echter zó bespottelijk vrolijk en kinderlijk vanzelfsprekend verteld wordt, dat het niet anders dan een bespotting van racisme kan zijn, maar waaruit vooral het verlangen van Hans naar de zwarte man spreekt. – Men eet, wat men begeert. En dat ook in het “zondig groene” landschap van het oerwoud.

Reis naar de Congo is een van de weinige prozateksten van de dichter Lodeizen; het is een klein en fijn, expressionistisch, libidineus en fantastisch en hilarisch verhaal, geschreven op het breekpunt van de oude naar de nieuwe wereldorde. Dát moest ééns iemand voorlezen.

P.S. Een plaatje van of meer informatie over Hugh Wellington LaVigne zal de Nederlandse letterkunde met klaphandende vreugde begroeten!