Kafka in het Torentje

“Mijn bron is vertrouwelijk!”, aldus de minister-president in demissie, 1 april 2021, toen hij kond deed van een bericht over verslagen die nog niemand had gezien. De pre-in-formateurs stelden daarna in eenparige samenzang dat zij zich de door henzelf gevoerde gesprekken niet zó herinnerden, zoals de notulisten deze hadden vastgelegd. Wie bericht het Torentje, vraag ik. Wie maakt de verslagen? Wie accordeert wat, en wanneer, en hoe, in wiens naam? En wie maakt er melding van, aan wie, wanneer?

In Kafka’s roman “Das Schloss” is er mythische plaats in een dorp, waar alles besloten wordt: het Slot, de Torens, het Kasteel der Macht. De meeste dorpsbewoners zijn, niettegenstaande hun bewondering voor het Slot, nog nooit zelf in het Slot geweest. Welbeschouwd heeft nooit iemand daar iemand zien uit- of ingaan, al spreekt iedereen voortdurend over ene meneer Klamm, die, naar verluidt “via-via”, wél toegang heeft tot dat Slot. Voortdurend fluisteren de dorpelingen vaag over hun contacten met deze Klamm, zetten zelfs anderen daarmee onder druk. Insinueren en marchanderen is hun tot levensstijl geworden: slechts het enkele, gefluisterde, gesuggereerde feit dat iemand de mythische Klamm kent, maakt iemand machtig. Niet dat deze machtsfluisteraars ooit deze Klamm echt zelf in levenden lijve gezien of gesproken …

Wie heeft toegang tot het Haagse Torentje of de andere gebouwen der Tweede Kamer? Wie schrijft of zegt dáár wat, wie maakt er de aantekeningen en wie tekent voor de juiste weergave van deze aantekeningen? Het bestaan van de Haagse notulisten kennen we alleen van horen zeggen; maar in wiens naam, op welke wijze leggen zij iets vast en mag dat opgevraagd worden?

Naar verluidt ziet de zaal waar beslissingen in het Slot genomen worden er als volgt uit: “Vooraan, dichtbij de lessenaar, staan lage tafeltjes, waaraan klerken zitten, die, als de ambtenaren het maar wensen, het hun gedicteerde vastleggen. Altijd verbaast Barnabas [Barnabas: boodschapper van Klamm – EvB] zich erover, hoe dat precies verloopt. Er komt geen uitgesproken bevel van de ambtenaar, er wordt ook niet hardop gedicteerd; welbeschouwd merkt men het nauwelijks dát er gedicteerd wordt. Het is eerder zo dat de ambtenaar schijnt te lezen, zoals voorheen, behalve dan dat hij daarbij ook nog fluistert, en de klerk vangt dat al horende op. Dikwijls dicteert de ambtenaar zó zachtjes dat de klerk het zittend helemaal niet horen kan, maar moet opspringen om het gedicteerde op te vangen, waarna hij snel moet gaan zitten om het op te schrijven, waarna hij weer moet opspringen enzoverder. Hoe merkwaardig dat is!”

            De onbekende klerk meldt en schrijft uit zichzelf alles op wat hij denkt te horen. Hij springt op en gaat zitten, op vermeend bevel, en niemand kent hem. – Hoe handig!


Originele tekst:  „Vorn, eng  am  Stehpult,  sind  niedrige  Tischchen,  an  denen  Schreiber  sitzen,  welche,  wenn  die Beamten es wünschen, nach ihrem Diktat schreiben. Immer wundert sich Barnabas, wie das geschieht. Es erfolgt kein ausdrücklicher Befehl des Beamten, auch wird nicht laut diktiert, man merkt kaum, daß diktiert wird, vielmehr scheint der Beamte zu lesen wie früher, nur daß er dabei auch noch flüstert, und der Schreiber hört’s. Oft diktiert der Beamte só leise, daß der Schreiber  es  sitzend  gar  nicht  hören  kann,  dann  muß  er  immer  aufspringen,  das  Diktierte auffangen, schnell sich setzen und es aufschreiben, dann wieder aufspringen und sofort. Wie merkwürdig das ist!“[1]


[1] Bron: https://www.odaha.com/sites/default/files/DasSchloss.pdf (15de hoofdstuk van “Das Schloß”)

Instant gram Royal 1930

Een gedicht op de schrijfmachine in het web — een tijdsbeeld anno 2016.

Het volgende schijnt helemaal het nieuwste te zijn. Nou…! Dan kán ik natuurlijk niet achterblijven. Iets op de tikmachine schrijven en daarvan een foto maken en deze op het web zetten.

Royal 1930Mijn schrijfmachine is een laptop avant la lettre: een “Royal” uit 1930, in een koffertje. Het betreft het zogenaamde “tweede model” en nadien is er eigenlijk geen technische verbetering in de mechanische tikmachine doorgevoerd die het noemen waard is. Mijn Royal slaat een fraaie letter, die misschien op het eerste gezicht wat lijkt op “Garamond” of “Times New Roman”, maar op het tweede gezicht op geen enkel nieuw lettertype lijkt: het is een stoere rechttoe-rechtaan-letter; computerletters hebben meer schreven en meer variatie in de lijndikte. *

Op de tikmachine varieert de afstand tussen de letters, de hoogte tussen de letters, én de druk waarmee de letters op het papier geslagen worden. Fouten zijn onherroepelijk fouten en kunnen alleen verholpen met doorlakken, door-x-en of afplakken. Het gevolg is dat de tiktekst danst, danst als unicaat: niemand kan het precies zo wéér doen, zelfs niet op dezelfde machine. Ergo, zie hieronder! Klik op de tekst en vergroot hem; afwijkingen in het beeldritme zijn haarscherp.

Instant gram

VERKLARENDE WOORDENLIJST:
– Instagram: fotodeelprogramma met profieltjes; veel geblaat, weinig wol.

– gram: kort voor gramschap; wrokkend kokende wrevel en gerechtvaardigde woede.

– Vroom en Dreesmann: een warenhuis dat uiteindelijk in de handen van een buitenlands geldmakersgroepje de adem uitblies, nadat de familie de aandelen allang verkocht had.

– Metz & Co: een werkelijk exclusief warenhuis met serviezen en haute couture, voor een dagje “uit”, in een prachtig eclectisch pand van rond 1900 op het hoekje van de Keizersgracht met de Leidsestraat te Amsterdam. Het mikte op het grootburgerdom en dan met name zijn vrouwelijke representanten. Het valt nauwelijks te loochenen dat aan het afglijden en uiteindelijk verdwijnen van zowel Metz & Co als Maison de Bonnetrie (zie hieronder) maatschappelijke veranderingen vooraf gingen, waardoor de clientèle slonk.

– Maison de Bonnetrie: een warenhuis dat tot de millenniumwende haast sereniteit uitstraalde. Daarna ging het bergafwaarts: muzak klonk tussen de schappen waarin de merkproducten bulkten. — Het was gedaan met “goedenmiddag meneer, mevrouw”.

– Old Spice: een straf geurtje dat in de jaren veertig en vijftig stoer en fris was en daarom in de jaren zestig en zeventig oud en verkalkt. Inmiddels kent niemand het meer en zal het daarom alleen al weer helemaal hip zijn.

– de haan op de cornflakes van de firma Kellogg’s: cornflakes, gepofte maissnippers, zaten altijd in een doos met een olijke haan erop geschilderd en dat al zolang de schrijver dezes zich heugen kan. De haan is wegens een verkoopactie opeens weg! En niemand heeft mij wat gevraagd. Nu ziet niemand meer de cornflakes in een oogopslag. — Beeldmerkhanen dienen behouden.

– Playboy: een blad dat het burgerdom niét op de huiselijke leestafel had liggen, maar tot in de jaren tachtig wel in menige door mannen beslapen kamer aanwezig was. Het wilde uitstijgen door de wijze waarop vrouwen werden gefotografeerd, waarin het slaagde. Het mag evenwel “typisch” heten dat de vrouwelijke tegenhanger, de “Playgirl”, nimmer een grote afname gevonden heeft. — Let wel, typisch, niet opmerkelijk.

– stopwol: wol van sterke kwaliteit in kleine hoeveelheden op kaartjes om truien of sokken, enz. te repareren. Het repareren van kleren raakte uit de mode, omdat kleding zo goedkoop werd. Dat is een vergissing: voor elk goedkoop truitje sterft een kind, maar dat weten de mensen niet.

– retro: een te vaak gebruikt woord of voorvoegsel: retro-eten, retro-films, retro-kleding. Alles wat oud lijkt, al is het dat niet, noem je retro en dan is het meer waard. Als het echt oud is, en sleets, dan noem je dat “vintage”. Nog erger kan ook: voor de verkoop verouderde spullen. Dat heet kitsch.

– groene zeep / zachte zeep: vriendelijk ruikende huishoudzeep om bijvoorbeeld vloeren mee te boenen en de was voor te weken. Het is een rotstreek om een product een andere naam te geven, zelfs dan als de naam niet meer overeenstemt met de werkelijke inhoud. Zo werd de groene zeep minder groen omdat haar bereidingswijze veranderde, maar als iedereen van groene zeep blijft spreken, is het reuze vervelend als zo’n betweterige zeepzieder opeens denkt van “zachte zeep“ te kunnen spreken. Dat recht heeft hij niet, althans zou het niet moeten hebben, want elke verandering op zich betekent ergernis.

– palm(-olie): een goedkope grondstof waarvoor het hele Indonesische oerwoud gekapt wordt. Het zit in zeep, drop, pizza, enz. Het is eigenlijk een surrogaat, want eigenlijk wil je echte boter, echte zeep, enz. Het lijkt goedkoop, maar voor elke palmboom sterft een orang-oetang. Maar dat weten de mensen niet. Dus dan is het goed. Ofzo.

– tinderen: Tinder is een tijdrovend fotospelletje op de mobiele rekenaar (ook wel “mobiele telefoon” genoemd) dat de zucht naar die ene liefde belooft te bevredigen. Binnenkort afkickprogramma’s bij de Jellinekkliniek.

———–
* Een typograaf heeft mij “zachtaardig op de vingers getikt” wegens de vergelijking van Royal met Times New Roman en Garamond, omdat de Royal tot “een geheel andere categorie lettertypen behoort; namelijk een niet-proportionele, oftewel monospaced-lettertype.” Het verschil is dat bij dit lettertype de letters (en in de regel de ruimte tussen de letters) vastligt, zodat er geen grote verschillen in de tussenruimtes ontstaan. En er is zelfs een pagina, waarop je de letter kunt binnenhalen voor de rekenaar! Hoera!:
http://site.xavier.edu/polt/typewriters/royalquietdeluxe.html

 

Hans Lodeizen – Reis naar de Congo

Reis naar de Congo is een dagboeksprookje en de neerslag van Hans Lodeizens bevrijding in seksuele zin in 1948. De ingeplante bourgeoisverwachting van een zoon verandert in het zelfgekozen levenspad van een jongeman.

Hans Lodeizen. Onbekende fotograaf. Bron: Nationaal Archief

Reis naar de Congo, geschreven tussen 20 december 1947 en 1 november 1949, is de neerslag van Hans Lodeizens bevrijding in seksuele zin. Het is een dagboeksprookje: na het avontuurlijke oerwoud volgt de vrolijke stad. Met deze plaatsverschuiving verglijden de gevoelens van erotisch exotisme, misogynie en verlatenheid naar efemeer geluk met − citaat: “het negerjongetje”. De ingeplante bourgeoisverwachting van een zoon verandert in het zelfgekozen levenspad van een jongeman.

De Reis begint zoals een kind een reis begint: in een imaginair Kongogebied, waar een blank ontdekkingsreiziger met de naam Hans samen met vriendin Klarita op ontdekking gaat. Klarita blijkt gaandeweg een heel vervelend mens… Hans ziet voor het eerst in zijn leven zwarte mannen… Een “negerjongetje” steelt hem het hart. Langs vele omzwervingen eindigt de reis in een gedroomd New York.

Enige overeenkomsten met het “werkelijke leven” van Hans Lodeizen in 1948 vallen meteen op: hij studeert op dat moment biologie in de VS, aan het Amherst College in Massachusetts. Zijn zuster Greetje bezoekt hem, op wier naam mogelijk de naam Klarita zinspeelt − Lodeizen kende Goethes vrouwelijke archetypen Gretchen en Klärchen. En dán, dan ontmoet hij een zwarte jongen op wie hij verliefd wordt.

Lodeizens biograaf Koen Hilberdink (Van Oorschot, Amsterdam, 2007) schrijft: “Ook met Hugh Wellington LaVigne, een student van Afrikaanse afkomst die hij in een park ontmoette, wilde het eerst niet lukken het bed te delen. Bij zijn aankomst in Amerika had hij vanuit zijn Nederlandse vooroordeel negers minderwaardig gevonden, maar nu viel hij voor diens donkere lichaam. ‘Ik weet het niet hoe het komt, maar ik voel me alsof ik ontzettend verliefd ben op H. Hij is zo slank, zo sierlijk, zo natuurlijk en bescheiden. […] Als ik met H. zou kunnen samenleven, zou alles mogelijk zijn, zelfs de kuisheid.’”

Met deze Wellington LaVigne heeft Lodeizen maar een paar dagen echt kunnen vrij zijn – veel gestoei in een auto –, maar Lodeizen schrijft een gedicht op deze bevrijder:

Voor Hugh

In tuinen, duizelend van oneindigheid,
De avond, als cigarenrook, stijgt op
Tussen de stammen, een klein toneel
Spelen de bladeren, dan krakend
Onder de vingers worden zij toegesloten.
Mijn geliefde, mijn hart is bedroefd.

Herinner de kleine symphonie van onze vingers

In zijde, met satijnen schoenen en kant
O bloemen die de morgen gemaakt heeft
Rijp is de avond bronnen en wandelaars
Als de wind zegt: “ik zie je”, sluit
Je ogen en voel hoe ik bij je ben.
In tuinen, duizelend van oneindigheid.

Lodeizen bedient zich in Reis naar de Congo, geschreven vlak na WOII, van voor- en naoorlogse ideeën en beelden: volstrekt achterhaalde Freudiaanse ideeën over neuroses, oedipale neiging en vrouwelijke hysterie, nevens obsolete koloniale rassenverhoudingen, vinden hun bevrijding in een visioen van matrozen, jazz en vrijheid.

De ook voor 1948 achterhaalde maatschappelijke verhoudingen worden op een absurde en schijnbaar kinderlijke wijze overdreven. Zo eet de jonge ontdekkingsreiziger een “hand van een neger bij de avondboterham”! Een zeer wreed beeld, dat echter zó bespottelijk vrolijk en kinderlijk vanzelfsprekend verteld wordt, dat het niet anders dan een bespotting van racisme kan zijn, maar waaruit vooral het verlangen van Hans naar de zwarte man spreekt. – Men eet, wat men begeert. En dat ook in het “zondig groene” landschap van het oerwoud.

Reis naar de Congo is een van de weinige prozateksten van de dichter Lodeizen; het is een klein en fijn, expressionistisch, libidineus en fantastisch en hilarisch verhaal, geschreven op het breekpunt van de oude naar de nieuwe wereldorde. Dát moest ééns iemand voorlezen.

P.S. Een plaatje van of meer informatie over Hugh Wellington LaVigne zal de Nederlandse letterkunde met klaphandende vreugde begroeten!

Stilte-implantatie

Kort verhaal over medisch experiment met gehoorimplantaat: de arts vraagt zich af, wat stilte is.

Meer dan stuitend is het en bovenal een duidelijke aanwijzing voor wijdverbreide denkzwakte dat stilte keer op keer gezien wordt als het ontbreken van geluid, terwijl niemand, ook geboren doven niet, ooit zoiets kan hebben ervaren, nu het brein altijd en altijd, van het eerste moment dat de vonkjes overspringen, elke prikkel van het gehoororgaan als geluid zal uitleggen, zelfs dan als het trommelvlies in strikte zin niét door geluidsgolven is beroerd, maar de haarcellen in het slakkenhuis wél in beweging komen, bijvoorbeeld door een dreun op de schedel, dacht kno-arts Reint, terwijl hij het juiste gehoorimplantaat, een cochleair, uitzocht voor zijn volgende patiënt, en een potlood messcherp sleep.

Het zijn ook vooral die gevallen waarin het aanbod van prikkels zodanig terugvalt dat men van sensorische deprivatie spreekt, welk gebrek in en door de auditieve cortex “goedgemaakt” wordt door tóch te vonken al wordt er niets gehoord, waardoor iemand toch iets hoort, zij het niet door lucht overgebracht “geluid”.

Zoals de robotarm boven een lopende band in het luchtledige haar graaiende aanbod blijft herhalen, al komt er niets meer voorbij om vast te pakken: taak is taak en taak zal uitgevoerd. Zo dus, omdat die hersengebiedjes daarvoor willoos ontworpen zijn, omdat ze hun taak doen, omdat ze niet anders kúnnen in hun staat van zijn.

Het is niet eens leven in de verbeelde werkelijkheid; het non-sensorische wordt werkelijk verbeeld. De vraag is niet, of dit klopt; de vraag is: hoe breed is de bandbreedte van wat intersubjectief nog werkelijkheid heet? Waar begint de gekte?

Een niet eerder voorbij gekomen vraag begon aan Reint te knagen: hoe nu als deze hersengebieden helemaal niet aangelegd zijn… Strikt genomen was dit geen vraag die hij zich hoefde te stellen, nu dit eerder het werk van een jong breinonderzoeker was, en niet van een arts met vaste aanstelling, maar nieuwe gegevens zouden toch veel nieuw onderzoeksgeld vrijmaken.

Stilte is het onbewust niet-waarnemen van in bepaalde contexten betekenisloze geluiden. Zoals de foetus prettiger slaapt als hij de hartslag hoort van het moederdier. Zoals bedgenoten lepeltje- lepeltje saampjes kunnen snurken als kozende marmotten die holen bouwen, terwijl een buitenstaander wég zou lopen, bij al dat gebrompiepknor.

Maar wat als op die auditieve hersengebieden een lobotomie werd uitgevoerd? Wegens de plasticiteit van het brein moest zoiets toch straffeloos mogelijk zijn!, dacht Reint helder in de stilte van de kamer. Dit vermogen van de hersenen om taken in andere hersenhelften te laten uitvoeren is ongekend en vooral ongekend groot. Deze gedachte was aantrekkelijk en verleidelijk, zoals de bergklimmer speelt met aantrekkelijkheid van het gevaar om te vallen, om bewust over de rand heen te stappen omdat het uitzicht hem opzuigt.

Of nu Reint zelf bewust of onbewust de schedel te diep aanboorde, toen het inwendige gedeelte van het cochleair implantaat werd aangebracht, waardoor de achterliggende gehoorzenuw en omringend hersengebied voorgoed uitgeschakeld werden, viel niet te zeggen: operaties brengen altijd risico met zich mee, verklaarde Reint, én, tikte, tikte met zijn potlood op het tafelblad.

 

 

De uitnodiging voor het welzijn

Kain en Abel, menselijk welzijn, condition humaine, vloedgolf, egoïsme, zelfzucht, natuurgeweld, moord, Dimitri Verhulst, de was naar binnen halen.

In Academia krijg je veel uitnodigingen voor lezingen. Ik kreeg er een; of ik een artikel wilde schrijven over het “menselijk welzijn wereldwijd”, en dan vooral over de plaatselijke motregens en over de droogten, waarin het neervalt of uitblijft. En hoe “wij in Academia” dat nou eens even interdisciplinair voor de wereld gaan oplossen. Hoera! Eindelijk! Men had de weg naar mijn deur gevonden voor de beantwoording van het wereldraadsel. Ik dacht na.

Geachte heer X,

Dank voor uw uitnodiging. Zij ontroert mij wegens het thema: het verspreiden van welzijn onder de mensen. Inmiddels heb ik al teveel gelezen en gezien om nog te kunnen denken dat de “condition humaine” voor verbetering vatbaar is. In bijbelse termen: we leven in een gebroken wereld. De broer van Abel heet Kaïn; altijd zullen er Kaïns zijn.

 

Ik voorzie niet dat “de mens” ooit in staat zal zijn om rationeel en weldoordacht in rust en vree zich te bewaren voor zelf veroorzaakte natuurschade of oorlogsgeweld. Hij handelt pas op het moment dát de nood letterlijk voor de eigen deur staat, in de vorm van vloedgolf of moordpartij.

Misschien heb ik te hard gelezen in Dimitri Verhulsts “Godverdomse dagen op een godverdomse bol”? –Verhulst schetst het beeld van het beest “mens”, een op zelfbehoud gericht, allesvretend, rondneukend wezen.– Het kan.

Ik trek mij er maar aan op dat er ook prettigere exemplaren zijn: als de wereld gebroken is, zijn er ook nog mooie scherven. Maar, helaas, voor het geheel, houd u vast, doe uw gordel om en bid, als u nog bidden kunt. Het vasthouden uws naasten is ook een mogelijkheid en komt misschien op hetzelfde neer.

Ergo, hierbij wil ik u veel plezier wensen bij het organiseren van de conferentie. Ik voel een bui opkomen en moet de was nog naar binnen halen.

Altijd weer,
EvB

Bespreking “Imperium” Christian Kracht

Zeer positieve recensie “Imperium”, roman van Christian Kracht; literatuur met Duits-kolonialisme als themathiek.

De Zwitser Christan Kracht plaatst zich met Imperium bovenaan de lijst van Europese schrijvers: vertelgenot en taalvreugde omarmen elkaar in deze roman over de eerste proto-hippie-kolonie in Duits Oost-Indië.  

Maar weinig mensen weten dat het Nederlandse Koninkrijk en het Duitse Keizerrijk niet alleen in Europa, maar ook in de Oost buren waren en wel in Papoea-Nieuw-Guinea. Daar lag  in de Bismarck-Archipel het twee kilometer lange eilandje ‘Kabakon’, waar op een dag in 1902 August Engelhardt een kokosplantage begint. Uit Kakabon wil hij de zegeningen van deze heilsnoot verspreiden en zo bereiken Australië en Europa Engelhardts brochures over het uitgeroepen ‘kokovorisme’.

Deze door Engelhardt bedachte levenshouding, godsdienst welbeschouwd, behelst niet alleen een algehele onthouding van dierlijke producten en alcohol, maar prijst de kokosnoot aan als enige voedselbron, ja als de enig ware levensbron! Op grond van een paar obscure hindoeïstische geschriften meent Engelhardt dat ‘de mens het dierlijke evenbeeld van god is en de kokosnoot het plantaardige evenbeeld van de mens’. Er is immers geen andere vrucht die zo sterk op een behaarde mensenschedel lijkt en aldus wordt iedereen die zich louter met kokosnoten voedt godgelijk; hij drinkt zogezegd uit dé theosofische graal. Overigens is de ware kokovorist ook nudist.

Eclectisch kolonialisme
Dat het medisch gezien niet zo goed afloopt met mensen die alleen kokosnoten eten, behoeft tegenwoordig geen betoog. Een verkondiging van een eclectische, syncretische, proto-socialistische levenswandel met verering van de kokosnoot heeft waarschijnlijk nu dan ook geen succes meer. De afgelopen 110 jaar is niet alleen de schaal-van-vijf ontworpen, maar ook vele maatschappijvormen. ; hopelijk is de mens nu iets wijzer. Toen, in het fin-de-siècle was het allemaal onontgonnen wetenschap. Een vergelijking met het experiment Walden van Frederik van Eeden ligt dan voor de hand: net als Engelhardt wilde ook Van Eeden een kolonie opbouwen, waarin er geen geld bestaat, waarin de volgelingen autonoom zijn en waar uiteindelijk de nieuwe, betere mens opstaat.

Kracht slaagt er in om dit fragiele en wonderlijke scharnierpunt tussen nieuwe en oude inzichten te toonzetten, waarin nog een nieuwe godsdienst op basis van de kokosnoot uitgeroepen kon worden. Het is deze geestelijke cultuur, deze atmosfeer van vóór de wereldoorlogen, als het Duitse Keizerrijk, zich afficherend met zijn eeuwenoude feodale voorlopers, in moderne stoomvaart nieuwe koloniën inricht in gebieden waar andere Europese landen allang hun vlag geplant hebben. Een plek in de zon voor het moderne keizerrijk! Ein Platz an der Sonne! Nog even flikkert Duits Papoea-Nieuw-Guinea, deze onbeduidende kruimel naast Nederlandsch-Indië, op als een hippie-kolonie, totdat de autoriteiten er een eind aan maken. August Engelhardt sterft ‘in het echt’ na de Eerste Wereldoorlog, berooid en ziek op een onbekende plaats. In de roman gloort nog een vergezicht – over een nieuw imperium, een Amerikaans imperium.

Lyrisch en geestig anti-totalitarismeschrift
Kracht herschept het verleden: het historische kerngegeven van Kabakon vat hij in kundig gecomponeerde zijverhalen met sprekende karakters – het had zo kunnen zijn. Krachts stijl kenmerkt zich door een buitengewoon groot en lyrisch idioom, ook voor Duitse begrippen, en toch blijft hij elegant, in geestige bijgedachten en ironische observaties. In die zin scheert hij langs Thomas Mann; Kracht zelf grapt in het literaire programma Druckfrisch dat Erich Kästner in hem gevaren was. Een voorbeeld, waarin Kracht Engelhardts meditatievermogen schetst:

In einem Hohlraum des Selbst versinkend, erlaubte ihm das Saugen am Daumen, die Umwelt beinahe lückenlos auszublenden, ja, sich derart in sich selbst zurückzuziehen, daß jegliche an den Gestaden seinen Bewußtseins anbrandende Irritation von ihm abgehalten wurde wie eine gefräßige Motte durch ein besonders fein gewebtes Mückennetz. *

Vlak nadat de roman in Duitsland gepresenteerd was, schreef een criticus dat het een lofzang was op het totalitarisme. Met de vuilste wil van de wereld is dat er niet van te maken. Waarschijnlijk had de man het boek niet uitgelezen, want het is juist het tegenovergestelde van een lofzang op totalitarisme of een verheerlijking van kolonialisme. Zo wordt het antisemitisme bekritiseerd, zo faalt de techniek van westerse stoomvaartwereld in het geweld van de natuur en de wereldoorlogen, uit welker chloorgasdampen een nieuwe wereldorde met een nieuw imperium opstaat. Uiteindelijk blijken de oorspronkelijke bewoners van Kabakon, leden van een Papoea-stam, het wijst: zij brengen het er levend van af. Zij deden al niet mee met de fratsen van het kokovorisme.

De uiterst geslaagde vertelling is niet louter schoonschrijverij over een aandoenlijk experiment met kokosnoten: dit is ook duiding en uitleg van en kritiek op de esoterische cultuurgeest van die dagen, die langzaam op drift raakt en voedingsbodem wordt voor die ene, overbekende ‘hakenkruiser van het Duitse volk die tot in het onverdraaglijke groot kon worden’.

Als er nu nog geen Nederlandse uitgever wakker is geworden voor een vertaling – een Engelse is al in de maak – dan moet hij het nu worden: Kracht vermaakt en ontroert en verdient het om gelezen te worden achter de dijken: het Nederlandse en Duitse taalgebied waren én zijn buren, ook in Insulinde.

———————————————————————————————————

August Engelhardt, Kabakon, 1911. (foto: publiek domein)

*vertaling:

In een holle ruimte van het eigen ik afzinkend, verschafte het duimzuigen hem de mogelijkheid om bijna naadloos de buitenwereld te doen verstommen, ja, hij kon zich zo goed in het eigen ik terugtrekken dat elke irritatie die aan de oevergronden van zijn bewustzijn de kop opstak, afgeslagen werd, zoals een uitzonderlijk fijn gewoven klamboe gulzige motten tegenhoudt.

————————————————————————–

Bibliografische gegevens: 

Auteur: Christian Kracht
Uitgever: Kiepenheuer & Witsch
Prijs binnen Duitsland: € 18,99
Aantal bladzijden: 256
ISBN: 9783462041316

Deze recensie is verschenen op http://www.8weekly.nl/artikel/10154/christian-kracht-imperium-het-kokovorisme.html.

 

De Immortellen van Piet Paaltjens

Voordracht van de Immortellen van Piet Paaltjens alias François Haverschmidt

De Immortellen, de onsterfelijke bloemen van François Haverschmidt alias Piet Paaltjens, zijn een klein hoogtepunt in de Nederlandse, Leidse, academische romantiek van juveniele hand: het alias van de twintiger schrijft wat het moet schrijven, wankelend tussen verdriet en vermaak.

De klassieke scholing laat zich zien in de onderbroken benummering der Immortellen: er ontbreekt nogal wat! Paaltjens heeft, voor zover bekend, maar tien onsterfelijke bloempjes geopenbaard, doch zij tellen tot honderd.

Net als Catullus’ Carmina slaan Paaltjens Immortellen opzettelijk een groot aantal versnummers over, waardoor het lijkt of er een veel groter, nog ongekend corpus bestaat. Of misschien is deze kleine verzenoogst pas binnengehaald na een heel groot aantal worstelende pennenproeven, wat niet langer aanmatigend, maar eerder beschroomd en beteuterd overkomt.

En dat is het hart der Immortellen: spot, spleen, weltschmerz, verloren liefde, verloren vriendschap – een partijtje luddevuhduh overgoten met witte port en afgeblust met een grogje.

Toch wordt “de bleeke jongling met de veel te blauwe oogen” nooit de decadent die de dood met extase zoekt: Paaltjens toont zich in zijn Immortellen niet als een aan opium verslaafde, te modieus geklede doodzoeker die zijn tijd verbeidt in hoerenkotten.

Hij tooit  zich met bedroefde toorn jegens de wereld, welker smerige baan men eerst ook dan pas ontdekt, als men ouder dan twintig is, in het bijzonder als men het studentenleven vaarwel moet zeggen om te gaan preken in Schiedam.

Maar eerst, voordat de worgengel het levenseinde blaast, heb ik de Immortellen ingesproken op het wereldwilde web. Dat had nog niemand gedaan en dat is bijzonder vreemd. Natuurlijk zijn er mensen die het anders of beter willen en zij mogen in mijn poging hun uitnodiging vinden om zelf het opnameapparaat ter hand te nemen. Men klikke hier!: https://www.youtube.com/watch?v=A76dX3uARfU

Letterenlust – hard en teder

recensie Hard en Teder, Thomas Blondeau, Jojanneke van den Berge, letterenlust, letterkunde, literatuur

Met veel genoegen heb ik voor 8weekly, het podium voor culturele recensies, Hard en Teder besproken:

Hard en Teder, samengesteld door Thomas Blondeau i.s.m. Jojanneke van den Berge, bundelt pareltjes die behagen, kundige kluchtigheden, schrijnende pijnlijkheden, en obsolete, ja zelfs obscure, fantasietjes. Hard en Teder is een veelkruidige verzameling. 

Een eroticum kan niet volstaan met louter geilige omschrijvingen van dé daad in al haar aspecten: een aaneenrijging van vieze woordjes boeit nauwelijks. Iedereen gaapt tegenwoordig – en dat terecht – bij de neuzelende pornoverhaaltjes van Jan Cremer, al staat op elke bladzijde wel ‘kut’ of ‘lul’. Een geslaagd eroticum moet literair meer bieden; het moet een prikkelend kleinood zijn.

Leest u verder op: http://www.8weekly.nl/artikel/9366/thomas-blondeau-hard-en-teder-letterenlust.html